De mythe van de katharen
Een middeleeuws construct
Toeristen overspoelen elk jaar de Zuid-Franse regio die wordt aangeduid als Pays Cathare, vernoemd naar de tragische religieuze beweging die in de Middeleeuwen werd uitgeroeid. Maar wat nu als de katharen nooit hebben bestaan?
Samuel Peperkamp
9 augustus 2023 – verschenen in nr. 32
De katharen worden in 1209 verdreven uit Carcassonne tijdens de Albigenzische Kruistochten van paus Innocentius III
© Bridgeman Images
In het diepste zuiden van Frankrijk, tussen de Pyreneeën en de Middellandse Zee, ligt Pays Cathare, het Katharenland. Het is een ruig en divers gebied. Bossen, valleien en ravijnen, lagunes en zongebleekte heuveltoppen. Er is elk jaar wel één Touretappe die het gebied doorkruist, waarbij de tv-helikopters graag zicht bieden op het lint van kastelen dat over een reeks kalkrotsen loopt. Hun namen zijn haast legendarisch. Quéribus. Peyrepertuse. Montségur. Dit waren de laatste toevluchtsoorden van de katharen, de christelijke groepering die in de loop van de dertiende en veertiende eeuw werd uitgeroeid door de paus en de Franse koning.
Dit afschuwelijke lot is stevig genesteld in onze popcultuur. Vooral door de überbestseller De Da Vinci Code van Dan Brown, of Umberto Eco’s klassieker De naam van de roos. De aantrekkingskracht zit in het raadselachtige. Net als de tempeliers worden de katharen steevast opgevoerd als hoeders van de Heilige Graal, soms als beschermheren van de ware leer van Jezus Christus. Ze zouden niet volledig uitgemoord zijn, maar zijn ondergedoken, verstopt, wachtend op het moment dat ze zich weer kunnen openbaren.
Die spanning – geheimen, eeuwenoude samenzweringen – vind je niet alleen in de fictie. Wie op zoek gaat in een universiteitsbibliotheek, een encyclopedie of op Wikipedia, komt een geschiedenis tegen die in spektakel weinig onderdoet.
Het gaat min of meer zo. De katharen waren christenen met een afwijkende leer, die zich concentreerden in de Languedoc (toen Provincia, nu Occitanië) in de twaalfde en dertiende eeuw. Hun ideeën stamden uit de oudheid, waren in leven gehouden in ondergronds Byzantium en werden door Oost-Europese missionarissen naar Zuid-Frankrijk gebracht. Volgens hun dualistische interpretatie van de bijbel was er een kwade god, die al het materiële had geschapen en daarover regeerde, én een goede god, die over het spirituele heerste en benaderbaar was door de fysieke wereld af te wijzen (geen seks, geen vlees).
Deze alternatieve, tolerantere kerk, met volgers en invloed in heel Europa, was een doorn in het oog van Rome. In 1208, onder paus Innocentius III, besloot de kerk in te grijpen. Eerst met legers (de zogenaamde Albigenzische Kruistochten, 1209-1229, vernoemd naar het Zuid-Franse plaatsje Albi) en vervolgens met inquisities, tot er in het midden van de veertiende eeuw geen katharen meer waren.
De afgelopen weken verdiepte ik mij in deze geschiedenis door de academische tussenstand op te halen en het Katharenpad te lopen, een pelgrimsroute die de belangrijkste kasteelruïnes met elkaar verbindt. Het bleek een adembenemend, groots verhaal. Mediëvist Mark Gregory Pegg omschrijft het in A Most Holy War (2008) als een saga van spirituele vrijheid en religieuze intolerantie, als een waarschuwing en een les uit het verleden. Pegg voegt er één grote bijzonderheid aan toe: er is niks van waar.
Kasteel Montségur, Katharenland, Frankrijk
© Berthold Steinhilber / Laif / ANP
Op de ochtend dat ik het betonnen kustplaatsje Port-la-Nouvelle verlaat en aan de tocht begin, waag ik mij aan een tijdreis. Of ja, dat staat te lezen op de website van het departement Aude, het deel van Occitanië dat zich nadrukkelijk presenteert als Pays Cathare. Interactie met het verleden is de main selling point van de streek en een breed scala aan websites, brochures en reisgidsen presenteert het pad als de meest diepgaande manier om die interactie aan te gaan. Er zit zelfs een spiritueel tintje aan.
Door me onder te dompelen in hetzelfde landschap dat de katharen omgaf sla ik een brug naar hun geloof, omgeving en levenswijze, is het idee. Het verleden als reisbestemming.
Je kunt aan dat verleden ook niet ontsnappen – plaatsnaamborden en wegwijzers herinneren me er constant aan dat ik door Pays Cathare loop, en de katharennaam staat op de etiketten van brood, wijn, kaas en talloze andere streekproducten. Daar houdt het niet bij op. De katharen verschijnen op televisie, de radio en in theaterproducties, in tijdschriften, advertenties en boeken. Er is een museum over hen, een lichtshow in Béziers en er is een kartbaan met de naam ‘The Kart Are’ (katharisme meets go-karts).
De prikkelende benoeming ‘Pays Cathare’ voor Occitanië is overigens geen eeuwenoude titel, maar een vondst van het departement Aude, in de hoop toeristen te trekken. All rights reserved, 1992. En de katharenkastelen zijn ook niet zo ‘kathaars’. De coördinaten kloppen, maar de gebouwen zijn lang geleden vervangen door de kastelen van latere heersers. Smart branding.
Onder het commerciële laagje zit diepere waardering verborgen. Aan de voet van kasteel Quéribus spreek ik met Cyrielle Bayuel. Ze werkt in het kasteel en haar man runt een restaurant met de naam ‘Nectar Cathare’. Twee inkomsten, één thema. ‘De mensen hier zijn trots op de katharen’, vertelt ze. ‘Ze zijn trots op de regio, vooral omdat het zo goed behouden is. Het is nog onaangetast. En het is de mentaliteit van de katharen, hun vermogen tot verzet, dat daarvoor gezorgd heeft. Résistance, daar herkennen mensen zichzelf in.’
Nait Merabet Michel, een oud-paardenhandelaar uit Cailla, waardeert de katharen vooral als casus. ‘Ze zijn belangrijk voor een goede mindset. Ze laten ons een alternatief zien, een samenleving met minder administratie, minder bureaucratie en met meer vrijheid.’
‘Katharen zijn de wortels van Occitanië’, zegt Urik Theo Ligair, bakker in Nébias. En hij haalt zijn schouders op.
Niet iedereen is positief over het voorbeeld dat de katharen stellen. Campingbaas Lolita Hérault, uit het noorden overgekomen om hier te ondernemen, is kritisch. ‘Als ik had geweten wat de regionale mentaliteit is, was ik hier niet naartoe gekomen. Het is een eiland. Net Corsica. De oorspronkelijke bewoners houden niet van toerisme, van anderen, van vreemdelingen. Ze grijpen ecologische argumenten aan om nieuwe bedrijven te weren en alles bij het oude te houden. Verandering vinden ze niets.’
De vraag is echter: kun je de katharen wel als historisch voorbeeld stellen? Want: ze bestonden niet. Dat is de stelling van een groeiende groep academici die in zowel het Franse als Engelse taalgebied actief is en de laatste tien jaar aan overtuigingskracht wint. Er was geen dualisme of directe lijn naar de oudheid, het alternatieve geloof was niet door missionarissen overgebracht uit Oost-Europa en er was geen wijdverbreide ketterse kerk. Prominente stemmen zijn R.I. Moore van Newcastle University, de eerder genoemde Pegg (Washington University) en Alessia Trivellone van Université Paul-Valéry in Montpellier.
Uit hun onderzoeken zijn twee bevindingen naar voren gekomen. Ten eerste bleek slechts een handjevol ketters katharen te zijn genoemd in de hele Middeleeuwen. In de vele teksten die indertijd specifiek in Zuid-Frankrijk zijn geproduceerd – brieven, verslagen van inquisities, kronieken over de kruistochten – komt de naam zelfs helemaal niet voor. Ketters worden daarentegen als arianen, waldenzen en manicheeërs omschreven. Ten tweede bleek het bronnenmateriaal een stuk onbetrouwbaarder dan eerder aangenomen. Bijna elke tekst is van de kerk afkomstig en dus gekleurd, maar niet als zodanig benaderd. Vooral de informatie in de verslagen van ondervragingen – onder hoge druk uitgevoerd, soms zelfs met marteling – werd voor het eerst met argusogen bestudeerd.
Hoe de pauselijke belagers katholiek en ketter uit elkaar konden houden? ‘Dood hen allen. God zal de Zijnen herkennen’
Om een vergelijking te maken: tussen de veertiende en zeventiende eeuw biechtten tienduizenden van hekserij beschuldigde mensen in dezelfde omstandigheden op dat ze aan kannibalisme deden en pacten sloten met de duivel tijdens de sabbat.
Niemand noemde zich kathaar en niemand werd kathaar genoemd in de middeleeuwse Languedoc. En alles wat we over hen weten, weten we uit bronnen die op z’n best dubieus zijn. Genoeg reden voor Pegg, Moore en Trivellone om niet meer over katharen te willen spreken. Dit betekent niet dat zij ontkennen dat er indertijd ketters in de regio leefden. Volgens roomse normen was er zeker ketterij, alleen niet in de veronderstelde coherente vorm die nu de naam katharisme draagt. Dat betekent overigens niet dat zij het leed van de slachtoffers bagatelliseren. Integendeel. Pegg beschrijft hun vernietiging zelfs als het beginpunt van genocide in de westerse wereld.
Kasteel Quéribus in Katharenland was een van de laatste toevluchtsoorden van de katharen in de dertiende eeuw
© Berthold Steinhilber / Laif / ANP
In 1849 was de protestantse theoloog Charles Schmidt de eerste moderne onderzoeker die de ketters in Provincia katharen noemde. Zijn studie naar de kerkelijke bronnen markeerde het begin van de academische interesse in het onderwerp, dat in de tweede helft van de twintigste eeuw een vogelvlucht nam. De naam is oud. Het komt van katharoi, Oudgrieks voor de ‘zuiveren’. Het Eerste Concilie van Nicea in 325 – de eerste poging om consensus binnen de kerk te bereiken door bisschoppen uit heel Europa bijeen te roepen – omschreef deze puriteinen als ketters. En daarna niks – achthonderd jaar lang. Tot er in 1163 een paar mannen en vrouwen werden verbrand in Keulen. Ketterij, was de aanklacht. Katharen. Het was een kantelpunt. Eerder vonden er nauwelijks verbrandingen in Europa plaats, daarna werden er steeds meer mensen op de brandstapel gezet.
Hoe de naam kathaar na een slordige duizend jaar weer opdook, is uit de doeken gedaan door de Britse historicus R.I. Moore. In The First European Revolution (2000) en The War on Heresy (2012) beschrijft hij hoe er in de vroege elfde eeuw iets broeide in Europa: er was veel onvrede over de geestelijken en hun zondige gedrag. Pijnpunten waren de simonie (de verkoop van sacramenten en handel in relikwieën) en de nauwe verbondenheid met de seculiere wereld (trouwen mocht nog). Het vrat aan het christendom. Door heel Europa ontstonden gemeenschappen van vrome gelovigen die de kerk de rug toekeerden en hun levens inrichtten volgens het sobere voorbeeld van de woestijnvaders.
Geen van deze groepen was zo opzienbarend als de pataria uit Milaan – de ‘voddenrapers’ in lokaal dialect. Zij waren vastbesloten om de simonie af te schaffen en het celibaat verplicht te stellen, wat alleen kon door het stadsbestuur uit handen van de aartsbisschop te rukken. Drie decennia lang was de stad in rep en roer. Ook in Rome was er onrust – kerkelijk schandaal na schandaal – die pas ophield toen een vroom clubje hervormers de macht overnam. Paus Gregorius VII koesterde hetzelfde verlangen als de pataria: een integere, onafhankelijke geestelijkheid. Al snel werden de pontifex en de straatprekers bondgenoten. Het hele christendom moest zuiverder, nobeler, beter. Er brak een tijd van onrust en ontwrichting aan, volgens Moore de ‘eerste revolutie’ van de Europese samenleving.
In de twaalfde eeuw was de revolutie nagenoeg af. Simonie was afgeschaft, het celibaat verplicht en de bisdommen waren onder controle gebracht. De hervormers waren de nieuwe machthebbers en de nieuwe machthebbers moesten hun macht consolideren. Soldaten waren er nodig. En intellectuelen. In kloosters en op scholen in Bologna en Parijs (de latere universiteiten) werd een generatie geestelijken klaargestoomd om te dienen in de verheffing van het geloof.
Om uitdagingen en uitdagers het hoofd te bieden, raadpleegde de nieuwe intelligentsia de klassiekers. In het werk van Augustinus van Hippo en andere kerkvaders stuitten ze op de ketters uit de oudheid. Deze bonte stoet van dualisten, agnosten en katharen beschouwden ze niet als een historisch fenomeen, maar als iets eeuwigs. Ze zagen zichzelf als agenten van een onveranderlijk instituut, met een universele set aan waarheden, doctrines en lessen, en een tegenstander die net zo onveranderlijk was: eeuwige, boosaardige ketterij. Hoe meer ze deze ketters bestudeerden, hoe meer ze plotseling overal diezelfde ketters gingen waarnemen. In Keulen. In Noord-Italië. Rond Albi en Toulouse.
De facto was er geen ketterse beweging, schrijft Moore. Het katharisme was een construct, voortgekomen uit de goed gevoede verbeeldingskracht van geestelijken. Ze projecteerden schrikbeelden uit de late oudheid op dreigingen uit hun eigen tijd. Nu de kerk zichzelf opnieuw had uitgevonden zocht en vond ze nieuwe opponenten tegenover zich: zij die de revolutie niet ver genoeg vonden gaan en zij die nog niet in de pas liepen met de hervormingen. De achtergeblevenen.
In 1184 vaardigde de paus de bul Ad abolendam uit, ‘met het doel af te schaffen’. In plaats van beschuldigingen van ketterij af te wachten moesten bisschoppen nu actief op zoek naar de boosdoeners. Ketters en iedereen die hen hielp moesten geëxcommuniceerd en bestraft worden. Innocentius III, een van de machtigste en invloedrijkste pausen uit de geschiedenis van het pausdom, was erop gebrand de zonde weg te poetsen uit Europa. En er was één gebied dat hem in het bijzonder bezighield: de Languedoc.
Monument ter herinnering aan de verbranding van katharen na de belegering van kasteel Montségur.
© Berthold Steinhilber / Laif / ANP
Op het Katharenpad is het eenvoudig voor te stellen dat de pauselijke revolutie nog niet was doorgedrongen tot het gebied in de twaalfde en dertiende eeuw. Het is nog steeds afgelegen. Metropolen als Parijs en Rome voelen ver weg. Steden zijn schaars, dorpen tellen zelden meer dan duizend mensen en door de rotsachtige bodem hebben boeren er geen grote bedrijven. In de afwezigheid van mensen floreert het dierenleven.
Boven mij zweeft zo nu en dan een roofvogel, klaar om toe te slaan. Herten schieten over het pad heen en op een nacht, net buiten het dorpje Durban, wordt mijn tent omringd door everzwijnen. Gelukkig wroeten ze maar wat aan.
Een beetje beduusd – gemiddeld is een everzwijn honderd tot honderdtien kilo, en een tentzeil een halve millimeter dik – besluit ik de daaropvolgende paar nachten op een boerenerf te kamperen. Zo beland ik op de rand van Camps-sur-l’Agly, een voor de streek typisch dorp. Het model is eeuwenoud. Een cirkeltje van intensief bewerkt, lastig land – akkers, tuinen, gaarden met olijven of druiven – omtrekt een heuvel met een kerkje en een honderdtal huizen. In de nauwe straten kijken de ramen direct op elkaar uit. Het is een glazen kooi, waar iedereen het alledaagse bestaan van iedereen ziet en voortdurend door de ander gespiegeld wordt.
Het een-tweetje van een transparante samenleving en een hard landschap riep om een zachte omgangsvorm. Er was niet veel om te verdelen en dat maakte beschaafdheid tot een groot goed. In A Most Holy War, een meeslepend verslag van de vervolgingen, beschrijft Mark Gregory Pegg het leven van de goede mannen en de goede vrouwen, bons omes en bonas femnas in het Occitaans. Zij zwoeren bij cortezia, een vorm van hoffelijkheid: met verstandige woorden en liefdevolle daden gaven zij structuur aan hun samenleving en betekenis aan het bestaan in het algemeen. Cortezia werd bezongen door de troubadours en vormde de sleutel tot heiligheid. Hier gold goed gedrag als uiterst christelijk, en wie zich continu goed gedroeg, priester of geen priester, was heilig.
Dat vloekte met een fundamenteel onderdeel van de pauselijke revolutie: de clean cut tussen de leken en de daardoor verheven geestelijken. Daar kwamen nog andere verschillen bij. Zo focusten de bons omes en bonas femnas op het Nieuwe Testament en verwierpen ze het Oude. De abten, priesters en monniken die de regio aandeden schrokken van wat ze zagen, ook omdat de lokale bevolking bokkig op hen reageerde. Ze hadden geen trek in hervormingen en een machtig, internationaal pausdom dat belastingen en plichten met zich meebracht. Onbegrip en frustratie tierden welig, stereotypen vlogen heen en weer. Zo noemden de goede mannen de bisschop van Lodève, die hen ketters had genoemd, op hun beurt een ‘roofzuchtige wolf, een huichelaar en een vijand van god’. De polarisatie raakte in een stroomversnelling.
Het waren niet alleen religieuze verschillen die tot verdere escalatie leidden. Als altijd was er ook de politiek. De Languedoc was nog geen deel van een centraal, goed geregeerd koninkrijk en dus een vat vol mogelijkheden voor ambitieuze types. Lokale edelen probeerden hun macht uit te breiden en buitenlandse spelers – zoals de Engelse koning – trachtten delen in handen te krijgen. Bij dit machtsspel was het gebruikelijk om tegenstanders van ketterij te betichten, in de hoop ze zwart te maken en zelf steun te vergaren. Zo verketterde de graaf van Toulouse de edelen in Béziers en Carcassonne continu en vice versa. Het was een gevaarlijk spelletje. Uit allerlei hoeken vernam het pontificaat dat de Languedoc een pervers ketternest was.
Paus Innocentius III verbond heiligheid met geweld. Voor het eerst kreeg Europa te maken met een genocide
In 1208 sloeg de vlam in de pan. Op de dag na een verhitte discussie tussen de graaf van Toulouse en de pauselijke legaat – die de graaf opriep om elke ketter uit zijn land te verbannen – werd de legaat aan de oever van de Rhône vermoord door een anonieme ridder. Dat de graaf erachter zat is onwaarschijnlijk, in dit explosieve klimaat was een pauselijk lijk wel het laatste wat hij kon gebruiken. Innocentius was furieus. Overtuigd dat de graaf de opdrachtgever was en zich voor de ketters wierp, riep hij op tot een kruistocht. Niets minder dan de ziel van het christendom stond op het spel. Dit was een ziekte van het eigen vlees en daarom zoveel gevaarlijker dan een vijand van buitenaf. Pegg ziet dit als de bakermat van veel ellende. De paus verbond heiligheid met geweld en luidde zo de geschiedenis van genocide in. Voor het eerst kreeg de Europese wereld te maken met een intern, heilig en uit liefde geboren moordprogramma.
Begin 1209 daalde een immens leger af naar Zuid-Frankrijk. Boven de formatie wapperden vaandels uit heel Europa, van Engeland tot aan Oostenrijk, al was het leeuwendeel uit Noord-Frankrijk afkomstig. In de stad Béziers piekte de wreedheid van dit leger vroeg. Door zijn hoge muren waande de stad zich oninneembaar. Maar op de dag dat de kruisridders arriveerden brak er verwarring uit bij de poort en wisten ze makkelijk binnen te dringen. Ze doodden duizenden mensen en brandden de stad af. Beroemd is de opmerking geworden van Arnaud Amalric, de representant van de paus, die gevraagd werd hoe de belagers katholiek en ketter uit elkaar konden houden: ‘Dood hen allen. God zal de Zijnen herkennen.’
Hier ziet Pegg het ethos van de heilige oorlog tot uitdrukking komen: het maakte niet uit of er onschuldigen waren, zolang de zuiveraars de stad maar zuiverden.
Het bloedbad gaf aanzet tot de spiraal van geweld die de regio decennia teisterde. Holocaust, in de algemene betekenis van ‘brandoffer’, kwam veel voor. Volgens bronnen verbrandden de kruisridders de ketters in Castres en Minerve cum ingenti gaudio, ‘met grote vreugde’. Gewassen werden vernietigd en dorpen met de grond gelijk gemaakt. In het stadje Lavaur werd een heel garnizoen over de kling gejaagd en de vrouwe van Lavaur, ketter dan wel een beschermer van ketters, in een put geworpen en met stenen vermorzeld.
In 1229 sloten de afgepeigerde zuidelijke edelen vrede in Parijs. Het Franse koningshuis greep de kans om grote delen van de Languedoc in te lijven. Ook stelde het de eis dat de oorlog tegen ketterij zou worden voortgezet in het intellectuele domein. Dominicanen trokken de regio binnen en gebruikten de rede – opgevist uit de filosofie van Aristoteles, waarin ze opgeleid waren op de scholen in Parijs en Bologna – om tot de bevolking door te dringen. Ze preekten en debatteerden en concurreerden met de bons omes door soberheid en nederigheid te tonen. Inquisiteurs organiseerden verhoren en chroniqueurs werkten ijverig aan het beeld van een wijdverbreide ketterse kerk. Daarin smolten spoken uit de oudheid – dualisme, afkeer van de materiële wereld – samen met door angst ingegeven interpretaties van met angst vervulde getuigenissen. Dit beeld was de casus belli van de voortdurende oorlog en het fundament van het geschiedbeeld.
Bij het Vierde Lateraans Concilie (1215) kwam de pauselijke revolutie tot een ontknoping. Met strengere regelgeving en strakkere organisatie had de verkerkelijking van Europa een handvest. Vanaf nu moest elke volwassen katholiek ten minste eens per jaar biechten. Eens had ieder mens en elke regio een eigen invulling van het christendom gehad, nu kwam er eenheidsworst. De diversiteit in het achterland had verloren van de uniformiteit onder Rome.paus Innocentius III (links) en rechts: de afslachting van katharen door de kruisvaarders tijdens de Albigenzische Kruistochten.
© British Library, Londen
Weinig Occitaniërs die ik spreek weten van het gerommel binnen de historiografie. Van een publieke discussie over het bestaan van de katharen is geen sprake. Cyrielle Bayuel – van kasteel Quéribus – ziet geen reden om de geschiedenis te heroverwegen. ‘De inquisities hebben zeker weten bestaan, dat bewijzen de bronnen’, zegt ze. ‘En dat betekent dat de katharen er ook moeten zijn geweest. Waar reageerden de inquisiteurs anders op?’
Dorine Francheteau, een twintiger die voor tourgids studeert, ziet het debat als een misverstand. ‘Er was inderdaad niet één groep die zichzelf katharen noemde, maar er waren diverse groepen met verschillende namen. Belangrijk is dat niet. Wat wel belangrijk is, is dat deze groepen dezelfde overtuigingen en rituelen kenden. Geen vlees, bijvoorbeeld.’
Door deze gelijkenissen vindt ze het geen probleem de groep ‘katharen’ te blijven noemen. ‘De naam maakt niet uit als de overtuigingen hetzelfde zijn. En voor de overeenkomsten tussen hun overtuigingen hebben we bewijs, uit de kerkelijke bronnen komt een helder beeld naar voren.’
In 2018 brak er een rel uit in Occitanië toen Alessia Trivellone een expositie organiseerde met de titel Les Cathares, une idee reçue?. Het daar gepresenteerde idee dat de katharen een construct zijn werd afgebrand in kranten en op het internet. Lokale historici noemden Trivellone ‘revisionist’, een haarbreedte van ‘holocaustontkenner’ verwijderd. Ze stelden het ontkennen van de geschiedenis gelijk aan het ontkennen van de slachtoffers. ‘De backlash had niet met de inhoud van de expositie te maken’, zegt Trivellone. ‘Mensen vonden het moeilijk te verkroppen dat de geschiedenis ook maar een beetje in twijfel kan worden getrokken.’
Ze geeft meerdere redenen voor de ophef. ‘Er is een sterke regionale beweging die de katharen in een identiteitsmythe hebben veranderd. In de laatste decennia is het idee gegroeid dat ze de helden en slachtoffers waren van een verzetsstrijd tegen de “noordelijke kruisridders”. Sommige mensen identificeren zich met hen en vinden het ondraaglijk dat deze pijnlijke geschiedenis opnieuw wordt onderzocht.’
Naast de duidelijke economisch-toeristische belangen wijst Trivellone op religieuze redenen. ‘Sommige protestanten zien de katharen als hun voorgangers in het verzet tegen de kerk en hebben het gevoel dat hun eigen oorsprong wordt bedreigd, sommige katholieken raken dan weer verontrust door het beeld dat het nieuwe onderzoek van de rooms-katholieke kerk geeft.’
De vijandigheid in het debat is niet tot de regio beperkt, ook op internationale schaal gaat het er hard aan toe. Zo is Pegg door de traditionele historicus Peter Biller verweten dat hij, als Australische academicus in de Verenigde Staten, van buitenaf de ‘troepen aanvoert’ in een radicale campagne om ‘ons beeld van katharisme te ontmantelen’. Al zijn de interpretaties onderling te verschillend om over één traditionele school en één sceptische school te spreken, toch is er een duidelijke tweedeling merkbaar als het op de methodologie aankomt. Er staat dan ook veel op het spel. Als de mediëvistische methodologie in de katharencasus niet klopt, klopt een fors deel van de hele mediëvistische methodologie niet, en dat betekent dat onze kennis over de Middeleeuwen an sich gebrekkig is.
Traditionele historici vinden een verwerping van het bronnenmateriaal te radicaal en menen dat sceptici zich blindstaren op de nomenclatuur. Rebecca Rist, een Britse historica in de traditionele hoek, stelt dat de kerk de eenheid en cohesie van de katharen misschien heeft overdreven, maar dat de bronnen onomstootbaar bewijs leveren voor hun bestaan. Volgens haar kent de nieuwe these een serieuze denkfout. Dat de kerk de aanval opende op een construct zegt nog niet dat het construct geen basis in de werkelijkheid kende. Middeleeuwse geestelijken richtten zich vaak op een uitvergroot idee en haast nooit op de exacte inhoud van een tegenovergestelde positie. Dat de kerk een opgeklopt concept van de katharen najoeg, wijst volgens Rist op het bestaan van een afgeslankte variant van dat concept. De katharen hebben bestaan.
Trivellone vindt het onwaarschijnlijk dat er in de toekomst een nieuwe consensus komt. ‘Het recente onderzoek is niet gericht op een verrijking of uitdieping van het klassieke narratief’, zegt ze. ‘Het vraagt om een radicale verandering van onze kijk op middeleeuwse ketterij. En dat is een omkering die voor velen lastig te verteren is.’ Het midden is simpelweg onbereikbaar. Trivellone citeert een grapje van Moore: ‘Het is moeilijk om het eens te worden over het bestaan van een halve kathaar.’
Na negen dagen op het pad kom ik aan bij de Pog, de rots waar de beruchtste burcht op staat. Montségur. Dit was de laatste centrale vluchtplaats van de goede mannen en goede vrouwen. Tegen de tijd dat ze met katapulten bestookt werden, van mei 1243 tot maart 1244, restte er weinig van hun wereld. Hun geloofsovertuiging was met geweld en met rede uit elkaar gerukt. Dit vertroebelde niet alleen hun relatie met God, maar ook die tot elkaar. Cortezia had hun samenleving vorm en betekenis gegeven. Pogingen om tradities en rituelen in stand te houden resulteerden in holle, steeds slechtere imitaties van het goede gedrag uit vervlogen tijden. Nu belichaamden ze vooral nostalgie.
Het is best een klim, twaalfhonderd meter hoog, om precies te zijn, en er zitten al blaren onder mijn voeten. Tussen de bomen doemen muren en een toren op. Ook dit kasteel dateert uit een later tijdperk. Ruïnes op ruïnes. Toen Montségur viel kregen de vluchtelingen de keuze tussen bekering tot de rooms-katholieke leer en de brandstapel. Meer dan tweehonderd mensen kozen voor het laatste. Volgens de overlevering wierpen ze zich vrijwillig in de vlammen. Dit gebeurde vaker in de kruistochten. Er lag een kloof van onbegrip tussen de vervolgers en de vervolgden. De bons omes en bonas femnas zagen zichzelf niet als de ketters, maar hun belagers – een vreemd, wreed leger dat zich fixeerde op hun totale uitroeiing. Ongetwijfeld zegt de allesverwoestende aard van de aanval op hun bestaan veel over hun bereidheid om te vergaan.
Op de afdaling zie ik een gedenkteken dat ik op de klim heb gemist. Op het voetstuk liggen bloemen en staan kaarsen. In het steen is Als Catars, als martirs del pur amor crestian gebeiteld: voor de katharen, voor de martelaren van de zuivere christelijke liefde, in het Occitaans. Het is een mooie, serene plek. Even voelt de nieuwe these als een insluiper, als een hamer die een belangrijk, dierbaar verhaal aan stukken slaat. Maar dan bedenk ik dat de geschiedschrijving het herdenken niet weerstreeft. Juist niet. Moore schrijft: het enige herstel dat we de slachtoffers nu nog kunnen bieden, is een poging om beter te begrijpen waarvoor en waarom ze stierven.
© 2024 De Groene Amsterdammer. Alle rechten voorbehouden.