De steen der wijzen
- Details
- Categorie: Geschiedenis
- Hits: 2503
De steen der wijzen
Vanaf de latere middeleeuwen en volop vanaf de renaissance beginnen de alchemisten hun traktaten te illustreren. Eerst wat schuchter en dilettantisch, later met steeds meer verbeeldingskracht en artisticiteit. Vooral in de zestiende en zeventiende eeuw komen er pareltjes van alchemistische prentkunst op de boekenmarkt. Een late, wanhopige bloei, want een eeuw later is de alchemie danig aan het wegkwijnen en nog een eeuw later is zij doodverklaard door de nieuwe natuurkunde en bijna vergeten.
Een van die pareltjes is het traktaat dat we hier bespreken. Het bevat, naast een titelblad en het blazoen van de auteur, vijftien zeer mooi uitgevoerde gravures die elk een thema uit het alchemistische werk voorstellen. Bovendien is elk van deze gravures voorzien van een mooi stuk verklarende tekst die op zichzelf zeer leesbaar en daardoor vrij toegankelijk is voor de kennismaking met de alchemie.
TRAKTAAT VAN
DE EDELE DUITSE
FILOSOOF ABRAHAM
LAMBSPRINCK
EEN ZEVENTIENDE-
EEUWSE VERHANDE-
LING OVER INNERLIJ-
KE ALCHEMIE
De steen der wijzen
Vanaf de latere middeleeuwen en volop vanaf de renaissance beginnen de alchemisten hun traktaten te illustreren. Eerst wat schuchter en dilettantisch, later met steeds meer verbeeldingskracht en artisticiteit. Vooral in de zestiende en zeventiende eeuw komen er pareltjes van alchemistische prentkunst op de boekenmarkt. Een late, wanhopige bloei, want een eeuw later is de alchemie danig aan het wegkwijnen en nog een eeuw later is zij doodverklaard door de nieuwe natuurkunde en bijna vergeten.
Een van die pareltjes is het traktaat dat we hier bespreken. Het bevat, naast een titelblad en het blazoen van de auteur, vijftien zeer mooi uitgevoerde gravures die elk een thema uit het alchemistische werk voorstellen. Bovendien is elk van deze gravures voorzien van een mooi stuk verklarende tekst die op zichzelf zeer leesbaar en daardoor vrij toegankelijk is voor de kennismaking met de alchemie.
TRAKTAAT VAN
DE EDELE DUITSE
FILOSOOF ABRAHAM
LAMBSPRINCK
EEN ZEVENTIENDE-
EEUWSE VERHANDE-
LING OVER INNERLIJ-
KE ALCHEMIE
De identiteit van de auteur die zich ‘Lambsprinck’ noemt is niet bekend. Evenmin weten wij precies wanneer hij leefde en het traktaat van de Steen der Wijzen heeft geschreven. Men weet dat Lambsprincks traktaat eerst in het Duits werd geschreven, en dat het voordat het werd gedrukt al bestond als geïllustreerd manuscript. Lucas Jenning gaf de tekst met de illustraties uit in 1625, in een verzamelwerk, Museum Hermeticum. In datzelfde jaar gaf Jenning ook een Duitse versie uit. Ook de volgende uitgever van het Museum Hermeticum in 1677, Hermann à Sande, nam het traktaat van Lambsprinck op. Het is deze Latijnse uitgave in het Museum Hermeticum van 1677 die voor onze vertaling werd gebruikt. De graficus ten slotte, die verantwoordelijk is voor de prachtige gravures, is waarschijnlijk Mathieu Merian, die ook de vijftig gravures van de Atalanta Fugiens zou hebben gemaakt, en die de werken van Robert Fludd Illustreerde. Maar absolute zekerheid daaromtrent bestaat er niet. Men heeft gemeend dat Lambsprinck een goudsmid was of een edelman, omdat hij een blazoen heeft. Maar men kan er ook een symbolische interpretatie van zijn naam in zien, zoals op ‘Het Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyck, waarop je het lam afgebeeld ziet met daarvoor de bron des levens.
De vier elementen
We stellen ons de vier elementen traditioneel meestal voor als een soort aggregatietoestanden, een indeling zoals die ook voorkomt in de Turba Philosophorum, de oudst bekende alchemistische tekst: de aarde is vast, het water vloeibaar, de lucht gasvormig en het vuur etherisch. Maar er is ook een andere indeling mogelijk, die teruggaat op de oudste scheppingsmythes. In de aanvang heerst de chaos, meestal voor gesteld als een oneindige zee, watermassa of oceaan. In deze chaos wordt door de schepping orde geschapen. Het land en de lucht erboven scheiden de wateren onder en boven aan het firmament. Het vuur wordt gevormd door de zon en de sterren aan het firmament.
Lambsprinck gebruikt de vier elementen op deze manier in de volgorde van zijn afbeeldingen en teksten.
De samensteller van dit artikel heeft de afbeeldingen gekopieerd en er losse kaartjes van gemaakt en dan getracht om ze op een zinvolle manier te ordenen. Hij kwam tot het volgende schema, dat er uitziet als de staf van de Hiërofant uit de tarot: een kruis met drie dwarsbalken.
Het water is afgebeeld op de onderste prent als een zee met twee vissen. Dan vecht een man met een draak. Dat is de overgang van water naar aarde. De aarde is weergegeven in de onderste dwarsbalk. Men ziet drie prenten die een woud voorstellen, met telkens twee dieren die op het land leven: een hert en een eenhoorn, twee leeuwen, een hond
en een wolf. Dan volgt een draak die zichzelf in de staart bijt. Hij vormt de overgang van aarde naar lucht. Het element lucht zien we in twee voorstellingen met vogels. In de eerste een boom met een nest, in de tweede twee vechtende vogels. Dan volgt, als de centrale figuur in het schema, de koning op zijn troon. Hij vormt de bekroning van het kleine werk en leidt naar de vorming van de witte steen. De salamander die geroosterd wordt is de overgang naar het element vuur. De voorstellingen die daarna volgen, stellen geen dieren meer voor, alleen menselijke figuren. Deze leiden naar de bekroning van het grote werk en de vorming van de tinctuur en de rode steen, de uiteindelijke Steen der Wijzen.
Kwikzilver
Van alle metalen die in de oudheid bekend waren, is kwikzilver het enige dat in vloeibare toestand verkeert onder de normale omgevingstemperatuur. Het is onstabiel, trekt samen tot bolletjes als je het op een glad oppervlak giet en verdampt snel. In de alchemie is kwikzilver de basisgrondstof van alle metalen, wegens het typische feit dat metalen smeltbaar zijn en onder hoge temperatuur de vorm aannemen die kwikzilver al heeft bij de gewone temperatuur.
Voor de alchemie is de essentie van kwikzilver de snelle wisselbaarheid tussen oplossen en stollen, vluchtig en vast. Daarmee zijn heel wat metaforen verbonden. Het vluchtige stijgt op, verspreidt zich, is centrifugaal, opent zich. Het vaste daalt neer, trekt zich samen, bundelt zich, is centripetaal, centreert zich. Deze eigenschappen maakt het tot een zeer geschikte metafoor voor het psychische leven. Het vertelt over twee bewegingen van onze aandacht. Enerzijds het helemaal opgaan, zich verliezen in een gewaarwording of een indruk, anderzijds het zich concentreren en het kunnen vasthouden van die indruk.
Wanneer wij erin slagen deze twee schijnbaar tegengestelde bewegingen van de aandacht samen te brengen, ontstaat er een synthese tussen instinct en intuïtie, tussen voelen en denken. Het helemaal opgaan in een gewaarwording én het geconcentreerd subtiel vasthouden van een indruk, kan als door een wonder in ons een gebied
openbaren, een innerlijke ruimte openen waarin wij geestelijk kunnen vertoeven. Dat gebied is vol betekenis, maar zonder woorden, enigszins vergelijkbaar met een zeer lucide droom. Dit is meer dan een inzicht, het is inspiratie. Daaruit kunnen wij putten zolang wij in staat zijn het vast te houden.
Het is een subtiel proces om zich niet te laten afleiden door beelden of gedachteassociaties, anders sluit de bron zich en is de inspiratie verdwenen. Het is de kunst om te leren hoe men die bronnen van inspiratie kan openen en vasthouden en om te ontdekken welke gebieden ze ontsluiten.
Het principe van het opvangen van inspiratie uit verschillende bronnen en het vastleggen ervan in een vast idee is het principe van de vorming van de ‘steen der wijzen’. Mercurius is tweeslachtig, het heeft een dubbele natuur die wordt uitgedrukt in de begrippen ‘zwavel en mercur’, ‘sol en luna’, ‘man en vrouw’, ‘vuur en water’, ‘ziel en geest’. Het kwikzilver is tweeslachtig omdat het dient te bestaan uit een bepaalde waarnemingsgevoeligheid, het mercur, én uit een vaste kern van begrip, de zwavel, waarin en waaromheen het waargenomene, de inspiratie, wordt gecentreerd, vastgehouden en tot een bepaalde vorm gebracht, het zout. Zonder zo’n vaste kern van begrip waarin de aandacht gefocust wordt, vervluchtigt de intuïtieve helderheid en is ze verder van geen nut.
Zo vormen mercur, zwavel en zout de basisbestanddelen van het kwikzilver. We zullen deze theorie vaak toegepast zien in Lambsprincks traktaat. Het symbool voor kwikzilver is het teken van de planeet Mercurius. Het is zelf samengesteld uit drie symbolen boven elkaar: een liggende maan bovenop een zon met een punt, boven een kruis. De
maan die als een open schaal naar boven wijst, geeft het ontvankelijke, open principe weer. Het wordt het mercur genoemd in de alchemie. Het is veelal een vloeistof, of vluchtig. De zon, een cirkel met een middelpunt, is het principe van de concentratie, van de ‘puntgerichtheid’. In de alchemie is het de zwavel. Het is gelinkt aan hitte en vuur en vast en vasthoudendheid. Het kruis is het zout. Het is dat wat zich vormt en uitkristalliseert onder de inwerking en samenwerking van het mercur en de zwavel. Mercur, zwavel en zout vormen dus samen een drie-eenheid die we kwikzilver noemen. Het is, samen met de prima materia, de basis voor de ‘steen der wijzen’.
Hier zien we de Monas Hiëroglyphica afgebeeld van John Dee. Voor hem was dit symbool de synthese van het alchemistische werk en nog veel meer. Men ziet hier ook weer het symbool voor Mercurius, met daaronder het symbool van de Ram, een vuurteken. Maan, zon en kruis vormen de hermetische vaas, waarin het werk van de transmutatie plaatsgrijpt, met daaronder het vuur.
Prima materia
Het is moeilijk uit te leggen wat de prima materia is. Het wordt omschreven als iets van weinig waarde, een alledaags ding dat op straat in het stof gevonden wordt. En toch is dit het kostbaarste wat er is. Het is bij aanvang een chaos. Men moet diep afdalen in de ingewanden van de aarde om het te vinden.
Het is iets waar je overheen kijkt, diep poëtisch uitgedrukt: ‘Ik ben een zandkorrel op een eeuwige kust”. Het bewustzijn bevindt zich op de grens van sensitiviteit en gewaar zijn. Daar waar ‘leven’ zich aanpast aan ‘materie’. Daar waar bewustzijn en gewaar zijn, dus de geestelijke of innerlijke kant van het leven, overgaat in de stof, de buitenkant. Het is een diep, instinctief niveau, te omschrijven als de allereerste indruk die de wereld op ons maakt, op het moment dat wij het levenslicht zien. Dat diepe, instinctieve niveau is als een zee waarin ons gewone bewustzijn verdrinkt nadat het een laatste glimp van volkomen gewaar zijn heeft opgevangen.
Dat strand, of die eeuwige kust met die zandkorrel bewustzijn, ligt ergens heel diep in de onderbuik, als een vonk van leven, van diepe, onuitroeibare vitaliteit. Het is het keerpunt van de stofwisseling, daar waar materie omgezet wordt in leven, in organisme. Als beleving is het een vorm van intensiteit, sensitiviteit, vitaliteit en ook onrust. Voor het bewustzijn is het perplexiteit. Het is het diepste punt van onze incarnatie in een lichaam.
De zee is het lichaam; er zijn twee vissen:
de geest en de ziel
De wijzen zeggen dat er in den beginne twee vissen
in onze zee zijn,
geheel ontdaan van vlees en beenderen.
Men moet ze in hun eigen water koken.
Uit hen zal een onmetelijke zee gemaakt worden,
die geen enkel mens vermag te beschrijven.
Dit zeggen de filosofen:
de twee vissen zijn slechts één, dat is waar,
ze zijn twee, niettemin een enkel ding,
Lichaam, Geest en Ziel.
Nu zeg ik u met stelligheid:
kook deze drie tezamen, opdat de zee zeer groot
zal zijn.
Later zal dit voor u duidelijk worden,
wanneer ge een grote groei hebt doorgemaakt.
Kook goed de zwavel met de zwavel,
en wees zuinig met woorden over dit punt.
Zwijg en bewaar deze dingen voor uw welbehagen,
zo zult gij bevrijd zijn van alle armoede.
Let voldoende op uw woorden,
opdat uw werk voor niemand zichtbaar worde.
Lambsprinck noemt het een zee met twee vissen. De vissen zijn twee kernen van bewustzijn in de oceaan van het onbewuste, geest en ziel in een elementair stadium.
Op het moment dat we geboren worden, is alles er: de wereld, het heelal. We nemen het waar in zijn totaliteit en zonder enige beperking. Alle invloeden, van nabij en van ver, bereiken ons volstrekt open bewustzijn tegelijkertijd. Maar we kunnen het niet bevatten omdat we nog niets hebben om het mee te bevatten. Er is alleen het volledig ontwikkelde sympathische zenuwstelsel, dat de basisfuncties van ons lichaam regelt, dat kan reageren.
Dat verandert snel door voeding en opvoeding. Er worden kannen en kruiken aangereikt en aangemaakt om alles wat we waarnemen te kunnen bevatten. Door deze begrenzingen zijn we in staat te bevatten en waarnemingen te ordenen, eerst en vooral van wat ons direct omgeeft. Maar de algehele eerste totaalindruk gaat verloren. Enerzijds dus door de opvoeding, maar gaandeweg ook door frustratie. Het leven bedriegt ons. Ons vertrouwen wordt beschaamd, onze liefde gekwetst, onze vanzelfsprekende zekerheid onderuitgehaald.
Ons vermogen om ‘eerste indrukken’ op te vangen, wordt ingekapseld. Deze indrukken worden opgegeten door een
pad of een draak van latente stress die zich in ons vormt en die zich nestelt in ons lichaam en onze ingewanden. Wat eerst een bron van inspiratie en creativiteit was, is nu tot intimidatie geworden die ons eigen initiatief afblokt en ons overlevert aan en tot slaaf maakt van invloeden buiten ons. Er worden als het ware brandmerken aangebracht op onze centra van sensitiviteit, verzegelingen die haast niet te verbreken zijn. Er is één bron van creativiteit die blijft functioneren: in de seksuele organen blijft onze creativiteit materieel tevoorschijn komen, onze fysieke voortplanting blijft verzekerd.
Dat eerste moment, die eerste indruk is er een van ‘er zijn’. Zijn in zijn totaliteit, als monade, als spiegel van het universum. Het is een ervaring tot in het diepste niveau. Daarom moet de spirituele transformatie beginnen bij deze primaire vitale ervaring. Deze zit in ons als een eerste indruk, verzegeld en opgesloten door opvoeding, conditionering en traumatische ervaringen. De zegels van de wereld om ons heen zijn verzinnebeeld in de planeten en dus ook in de verschillende metalen. Zegels worden aangebracht doordat we geïmponeerd worden door bepaalde machten en krachten, zodat we het eigen initiatief kwijtraken en niet meer in staat zijn onze eigen eerste indrukken te vormen. Het zijn belemmeringen die ons beletten direct het licht van de bron te zien, we staan altijd in hun schaduw. Onze ‘bron des levens’ zit opgesloten achter deze zegels en het ‘levenswater’ wordt door bepaalde kanalen van beperkingen
geleid en geëxploiteerd door machten die onze vitaliteit knechten en voor eigen gewin gebruiken. Om de bron weer vrij te maken, moeten we deze zegels verbreken. Dit is een bijna onmogelijke zaak. Er zijn zeer bijzondere omstandig heden nodig om dit te doen. We moeten de aard van elk zegel doorgronden en de intimidatie ervan en het geïmponeerd zijn erdoor, opheffen. Pas dan komt de energie vrij die men de prima materia noemt en die men kan ver edelen tot een ‘totaalinzicht’. Zich op deze wijze bevrijden, is altijd subversief omdat ze ingaat tegen de algemeen geldende ‘wet van de wereld’ en de gewone gang van zaken voor zover die ons gevangen houdt. Het is noodzakelijk zo diep te gaan. Anders bevrijdt men zich misschien van bepaalde zegels maar blijft men vastzitten aan andere, die ons blijven exploiteren. De ‘eerste indruk van de geboorte’ is een metafoor die iedereen wel ergens kan plaatsen. In feite zijn de condities van dat moment er altijd en in het hier. En het nu. Het is mogelijk om in het ‘hier en nu’ verlicht te worden. Nu is Hier. Op dit moment! Op deze plaats! Op aarde en in mijn leven. Eeuwigheid is het ‘nu’ van de kosmos. Die twee vallen samen, zijn een en hetzelfde. Tussen ‘nu’ en ‘eeuwigheid’ zit ikzelf met mijn belemmeringen die ik kan transformeren tot mogelijkheden, vermogens, kwaliteiten van waarneming en openheid en intelligentie. Hier komt het vormen en ontwikkelen van de verschillende subtiele lichamen aan bod. Daar is een bepaald soort innerlijk werk voor nodig. Hier begint de alchemistische werkzaamheid. Naarmate het werk vordert, ontstaan nieuwe mogelijkheden tot aanvoelen, waarnemen en begrijpen. Er vormt zich een taal om dit allemaal vast te kunnen leggen
en te kunnen duiden.
Verrotting
De wijze zegt thans dat er in het woud een wild beest is,
helemaal omgeven door een zwarte kleur.
Als iemand het de kop afhakt,
dan werpt het alle zwartheid van zich af,
en neemt de meest schitterende witte kleur aan.
Gij wilt het ware begrip daarvan hebben.
De zwartheid wordt genoemd de kop van de raaf.
Van zodra deze zal verdwenen zijn,
zal terstond de witte kleur verschijnen
Met recht wordt het dan een ding genoemd dat een
kop ontbeert.
Als de zwarte wolk zal verdwenen zijn, geloof mij,
verheugen de Filosofen zich in hun ziel over deze gift.
Zij verbergen haar met de grootste zorg,
opdat geen enkele dwaas het zou weten.
Aan hun zonen hebben ze nochtans, uit zielegrootheid,
er iets van ontsluierd in geschriften,
wat voor hen zeker een gave Gods is.
Door zo te handelen bereiken zij deze gave
en zo kan geen een deze zaak vernemen,
indien God wil dat zij voor hem verborgen blijft.
Wanneer de prima materia wordt blootgelegd en aangeraakt, komt ook de draak tevoorschijn die deze bewaakt. Het stadium van de putrefactio, of de verrotting. Men moet de draak de kop afhakken terwijl hij slaapt, maar toch moet hij voldoende wakker zijn, want de steen wordt alleen edel als een beetje van de ziel van de draak erin blijft zitten, en dat is ‘de haat van het monster terwijl het zichzelf voelt sterven’. Een overweldigende en onwaarschijnlijke hoeveelheid stress en spanning, de geschiedenis van een leven lang verdringen en wegduwen, komt tevoorschijn en overspoelt het bewustzijn van de adept. Het zwarte stadium is aangebroken. De pad die onze ‘eerste indrukken’ opvrat, nog voor we ons er bewust van werden, spuwt nu de vier elementen uit waarmee de alchemist kan werken. Massa’s indrukken, beelden, herinneringen, verbanden, inzichten, verdringen zich in het bewustzijn. Het kwikzilver, de mercur, is nog zeer chaotisch en instabiel en moet bedwongen en geordend worden.
In het lichaam - het woud - zijn
de ziel (hert) en de geest (eenhoorn)
De wijzen zeggen met nadruk dat er zich twee dieren
schuilhouden in dit woud; het ene is een lofzang
waardig, mooi en lenig: een groot en stevig hert...
in het andere laat de wijze een eenhoorn zien.
De twee zijn volkomen verborgen in het woud.
Maar gelukkig zal de man heten die ze zal grijpen en
vangen in een net.
De meesters hebben ons in duidelijke woorden
te kennen gegeven dat hier en op alle plaatsen
deze twee dieren ronddwalen in de wouden.
(Begrijp nochtans dat het woud een enkel ding is.)
Wanneer wij dit grondig onderzoeken,
zal het woud de naam van lichaam krijgen.
Men zal ook met zekerheid en naar waarheid ontdekken
dat de eenhoorn de geest is.
Het hert verlangt geen andere naam dan ziel
een naam die niemand hem zal afnemen.
Nu is het passend dat, wie meester genoemd wil wor-
den, hen in het bos voert, en hen samenbrengt,
opdat zij verenigd blijven.
Aan hem zullen we terecht toewijzen dat hij het gouden
vlies heeft bereikt en dat hij zo in alle zaken zegeviert.
Meer nog, hij zal de grote Augustus zelf bevelen.
We zijn nu niet meer in de zee, het element water. Het lichaam is nu een woud op het land, dit is het element aarde. Het hert, gewijd aan de godin Diana, de maan, is de ziel, de vluchtige Mercurius, de overrompeling van inzichten, herin
neringen, enzovoort. Het wijdvertakte gewei verzinnebeeldt het openstaan en naar buiten gericht zijn van de aandacht en de mentale gewaarwording. Als daar niets vasts tegenover staat, verdwijnen al die inzichten als bij een roes, die overweldigt en daarna vergeten wordt. Er is een vaste kern van aandacht, van vasthoudende concentratie nodig, waaromheen begrip en inzicht zich ordenen en kunnen neerslaan. Dit principe wordt verzinnebeeld in de eenhoorn.Zijn hoorn is de puntgerichte concentratie waaromheen de chaos geordend wordt en tot rust komt. Het hert wordt door de jagers opgejaagd en vlucht weg: het is het vluchtige principe, het mercur. De eenhoorn wordt gevangen door hem te lokken met een reine maagd. Als de eenhoorn de zuiverheid van de maagd gewaarwordt, legt hij zijn hoorn in haar schoot en valt in slaap. Zo kunnen de jagers hem vangen. De eenhoorn is centripetaal, is de zwavel, het vaste principe. Hert en eenhoorn vormen samen het kwikzilver in zijn eerste, nog vluchtige stadium van het zien, van inzicht.
Het is het hoogste wonder om
uit twee leeuwen er één te maken
Getrouw leren de wijzen
dat er twee krachtige leeuwen rondwandelen,
de ene mannelijk, de andere vrouwelijk,
in een duistere en afschrikwekkende vallei.
Dat zij zich verbergen,
en dat het tot de kunst behoort hen te vangen,
met hun afschrikwekkende en gruwelijke aanblik en
uitzicht,
snel, onbeteugeld en bloeddorstig als ze zijn.
Hij die door zijn wijsheid en sluwheid
hen in een valstrik zou kunnen lokken,
hen leiden en hen onderwerpen,
en hen zou kunnen doen binnentreden in hetzelfde
woud,
deze zal terecht verdienen dat men aan hem toeschrijft,
dat hij de kroon en de glorie heeft bereikt, lang voor de
anderen,
en zelfs dat hij glorie heeft ontrukt aan de geleerden van
deze tijd.
Het effect van het loskomen van de prima materia zet zich verder in het gemoedsleven. We zien twee leeuwen afgebeeld in een woud. De mannelijke leeuw is de rode leeuw, de zwavel; de leeuwin is de groene leeuw, het mercur. De leeuw is het symbool van de waakzaamheid, als poortwachter, maar als de koning der dieren ook van een nietsontziende oprechtheid. Op dit niveau wordt het gevoelsleven ontdaan van alle valse emoties die het heeft overgenomen van de invloeden van de omringende wereld. Het hele gevoelsleven, met alle emotie, is opgelost en als dood. Dat wat echt is en van onszelf zal regenereren en opnieuw ontkiemen. Het oude gevoelsleven, dat een vat vol tegenstrijdige emoties was, is nu een ‘gemoed’ geworden, een verstilde ruimte waar echt ‘gevoeld’ kan worden. Emoties sluiten ons af; echt gevoel opent zich en is een bron van waarneming van kwaliteiten, kennis en fijne nuanceringen. Het gemoed is nu in staat in alle oprechtheid de inzichten en ingevingen te beoordelen uit het stadium van hert en eenhoorn. Het gemoed is nu ook een geweten.
Mortificatie, salificatie en imbibitie van het
lichaam verenigd met de ziel en de geest
Alexander schrijft uit Perzië
dat er een wolf en een hond in deze klei zijn gevormd.
Nochtans wordt ons door de wijze toegelicht,
dat zowel de ene als de andere één enkele oorsprong
hebben.
De wolf komt wel zeker uit het Oosten,
en de hond heeft zijn afkomst in het Westen.
Ze zijn vol van haat,
dol, woedend, en volkomen buiten zichzelf.
De ene berooft de andere van het leven,
en er ontstaat uit hen een zeer groot vergif.
Maar als zij dan opnieuw tot leven komen,
dan leveren zij in waarheid uit zichzelf
het opperste medicijn en de meest edele Theriak
die men ooit op aarde zal hebben,
die met deze kracht de wetenden van deze tijd ver-
sterkt,
die ere zal brengen aan God en hem prijzen.
Mortificatie (doodmaken), salificatie (witmaken) en imbibitie (doordringen) van het lichaam verenigd met de ziel en de geest Maar de inwerking van de prima materia gaat nog dieper en verder. De hond en de wolf vertegenwoordigen het niveau van het instinct en de wil. De hond was ooit een wolf. Maar in de loop der tijd is hij gedomesticeerd en heeft hij zich aangepast aan de mens, zijn leefwereld en zijn cultuur. Hij is de bewaker geworden van have en goed van zijn meester. Om zijn trouw wordt hij geprezen, om zijn slaafsheid wordt hij veracht. De wolf is daarentegen de nietsontziende, instinctieve oernatuur van de mens, die alles vreet, zelfs aarde, als hij honger heeft.
Wolf en hond zijn soms hevig met elkaar in conflict en bevechten elkaar dan op leven en dood. Soms moet een mens verscheurende keuzes maken, ook als die ingaan tegen de gevestigde waarden en opvattingen van zijn omgeving. Om te kiezen voor zijn oorspronkelijke natuur is soms een nietsontziende moed nodig.
De wolf, die komt uit het oosten waar de zon opgaat, is de zwavel, de hond is de mercur, gewijd aan de maan. De wolf is in de traditie van het Siberische sjamanisme de bewaker van de mensensoort en heeft zich vrijwillig gedomesticeerd om die taak te kunnen vervullen.
Mercurius chemisch gesublimeerd
Een schrikaanjagende Draak bewoont het woud,
giftig tot aan de hoogste graad, het ontbreekt hem
aan niets.
Als hij de stralen van de Zon ziet en het schitterende
vuur, verspreidt hij zijn gif, en zijn vlucht is zo
buitengewoon dat geen enkel ander dier in leven blijft
voor hem, zodat zelfs de basilisk zelf hem niet kan
evenaren
Hij die zal geleerd hebben om hem met kennis te
doden zal ontsnappen aan alle gevaren.
Al zijn aders en zijn kleuren zijn
vermeerderd in zijn dood, er wordt uit
zijn gif een hoogste medicijn.
Plots verteert hij zijn gif, want hij
verslindt zijn eigen giftige staart en
vandaar vloeit er een kostbare balsem
uit hem.
Alle wijzen zullen tenslotte zijn
krachten bevestigen en zich over deze
in verbazing verheugen.
De drie afbeeldingen van dieren in het woud vertegenwoordigen het element aarde. Het woud is het lichaam, met daarin telkens de geest en de ziel. De dieren vormen samen de inwerkende zuivering van de prima materia op drie ‘centra’, drie manieren waarop het kwikzilver zich manifesteert: in het denken (hert en eenhoorn), het voelen (rode en groene leeuw), het willen (wolf en hond).
Samen vormen deze drie centra ook een ‘kwikzilver’. Het ontvangende mercur is het intelligente denken; het ordenende midden is de zwavel van het gemoed. Het besluit wordt vastgelegd in het instincten wilscentrum, het zout. De drie centra vormen samen een autonoom kwikzilver: een mens die een innerlijke ruimte heeft opgebouwd, die een innerlijke werkplaats of een tempel in zichzelf heeft opgericht die autonoom kan functioneren, los van de beïnvloedingen van de wereld om hem heen. In deze werkplaats van innerlijk leven is het mogelijk de zegels te verbreken die door de archonten op de ziel zijn aangebracht.
Mercurius op de juiste wijze chemisch neergeslagen of gesublimeerd
De ourobouros geeft aan dat een cyclus is afgerond. Een proces dat wellicht verscheidene keren, maar telkens op een andere manier, moet worden herhaald. Een cyclus die zich afspeelt tussen de vuurspuwende draak en de ourobouros. In de gnostiek was de ourobouros de wereldslang, de ‘leviathan’ die de materiële wereld, dat wil zeggen de sferen van de zeven gekende planeten van ons zonnestelsel, omsloot. Deze vormen samen de wereld van de materie. Daarbuiten is de kring van de twaalf tekens van de dierenriem, waarin ook het aards paradijs uit Genesis is gesitueerd, met daarin de boom des levens.
Volgens bepaalde overleveringen uit de gnostiek is de mens samengesteld door de archonten van de zeven planeten. Zij maakten een mens, een soort golem, uit klei en stof. Deze beheerders van de lagere materiële wereld konden echter geen Leven scheppen. Zij moesten de ‘ware schepper’, de agatodaimon, met een list ertoe verleiden om een sprankel leven te laten indalen in de door hen gemaakte golem. Daardoor kwam de mens tot leven, echter gedomineerd door de eigenschappen die de archonten hem hadden toegekend. Het is de taak van de adept om in zichzelf het onderscheid te leren zien tussen de sprankel echt leven en de materiële kluisters waarin hij door de archonten gevangen wordt gehouden. Deze gedachten stammen nog uit het oude Egypte en de dodenrituelen, waarin de ziel van de overledene de aardse sferen ontsteeg door de sferen te doorkruisen van de archonten die de poorten naar de ‘hemel’ bewaakten. Aan elke poort moest verantwoording worden afgelegd. Men moest de naam van de poortwachter kennen, weten waar die voor stond, en zich distantiëren van de negatieve eigenschappen van die sfeer, het zegel aldus verbrekend.
En zo begeeft zich de mens dan omhoog door het samenstel der sferen:
- Aan de eerste sfeer geeft hij zijn vermogen tot groei en vermindering,
- Aan de tweede het instrument van het slechte, de nu effectloze heftigheid,
- Aan de derde het onmachtig geworden bedrog van de begeerte,
- Aan de vierde het uiterlijk vertoon van de heerschappij,
- Aan de vijfde de goddelijke overmoed van de onbezonnen doldriestheid,
- Aan de zesde de boze aandriften van de rijkdom, die nu geen invloed meer heeft,
- Aan de zevende sfeer de leugen die valstrikken spant.
- En dan komt de mens, ontdaan van astrale invloeden,
In de achtste sfeer, slechts in het bezit van zijn eigenlijke zelf,
En samen met de geestelijke wezens bezingt hij de vader.
Het Thomasevangelie van G. Quispel p.182, Corpus Hermeticum 1,25-26)
De reis van de ziel na de dood door de planeetsferen is in de alchemie tot een innerlijke reis geworden voor een ziel tijdens dit leven, om zich te bevrijden van de zeven planeetzegels.
De ourobouros vertegenwoordigt dus de grens tussen de wereld van de gebondenheid aan de materie, en de wereld daarboven, de kring van de dierenriem en de plaats van het paradijs.
Men spreekt over twee vogels in het woud
In het woud vindt men een nest
waarin Hermes zijn kinderen heeft.
De ene spant zich voortdurend in om te vliegen,
de andere is er tevreden mee om in het nest te blijven,
en verlaat het nest niet.
De laagste weerhoudt de hoogste op zo’n manier
dat ze allebei gedwongen zijn om in het nest te blijven,
zoals een man thuis met zijn echtgenote,
nauw met elkaar verbonden door het huwelijk.
Daarover verheugen we ons te allen tijde
omdat we de vrouwelijke adelaar zullen
tegengehouden hebben.
Laten we daarom tot God de Vader bidden,
dat dit op een gelukkige wijze tot stand moge komen.
In de eerste afbeelding van het element lucht staat een boom met een nest. Het is de boom der filosofen, de alchemistische versie van de boom de levens in het paradijs. In het nest zijn twee vogels: één die kan vliegen en opstijgen om inspiratie te halen in de hogere werelden, de andere vogel blijft met geknotte vleugels in het nest. Hij zorgt ervoor dat de eerste weer naar het nest terugkeert. De vliegende vogel is het Mercur, de zittende de Zwavel. Samen produceren zij het ‘filosofische ei’ waaruit de ‘Filius Philosophorum’, de jonge Hermes, de nieuwe innerlijke mens, geboren wordt.
Het element lucht opent een subtiele sfeer in het mentale, intelligente gebied. Deze sfeer moet verkend en opengemaakt worden vooraleer er verder in gewerkt kan worden. Om in die sfeer te kunnen binnengaan moet men als het ware zijn lichaam achterlaten, zoals men zijn schoenen aan de deur laat staan als men een sacrale ruimte binnentreedt. Wat in deze ruimte plaatsgrijpt is zeer tastbaar voor de gezuiverde geest en het heldere bewustzijn en van een zeer grote intensiteit. Zaken die in de gewone wereld enkel maar abstract kunnen zijn worden hier zeer tastbaar, direct en doorleefd. Het is een sfeer van woordeloze intelligentie. Hier wordt de taal van de vogels geleerd. De slak onderaan de boom geeft de verhouding weer: het materiële niveau is als een slak die traag voortkruipt over de aarde.
Er zijn twee nobele en kostbare vogels
Men vindt in Indië een zeer aangenaam woud
waarin twee vogels verenigd zijn,
de ene heeft een witte kleur, de andere is rood.
Ze doden elkaar... de ene verteert de andere.
Allebei worden ze nochtans veranderd in witte duiven.
Uit de nieuwe duif wordt een Fenix geboren,
die de zwartheid, de stank en de dood heeft afgestoten,
opdat hij zo een nieuw leven kan hernemen.
In deze afbeelding zien we twee vechtende vogels: de rode vogel plaatst zich boven de witte. Hier eindigt het werk aan de witte steen en gaat het over in het grote werk aan de rode steen. In de tekst veranderen deze vogels eerst in twee witte duiven en daarna in de Fenix. De witte duiven staan voor zuiverheid, spiritualiteit, lichtheid en onschuld. Duiven hebben geen gal en dragen dus ook niet de melancholie (zwarte gal) mee, die de ziel aan de aarde bindt. De duiven zijn bij uitstek de symbolische bewoners van het element lucht. De Fenix vormt de connectie en de overgang tussen lucht en vuur. Volgens Lactantius woont de Fenix in een oord zonder ziekte, dood of enig ander gebrek. Het is er altijd groen en de bron des levens vloeit er rijkelijk. Met zeer welluidende melodieën bezingt de Fenix vanuit de hoogste boom twaalf keer per dag de heerlijkheid van de Schepper en van de Zon. Na een periode van duizend jaar voelt de Fenix dat zijn tijd gekomen is om te sterven en om zich te vernieuwen. Hij verlaat het Paradijs en vliegt naar de aarde, naar een land dat naar hem Fenicië werd genoemd en dat in het huidige Syrië ligt. Daar bouwt hij zich in de hoogste palm een nest van aromatische kruiden en zet zich in dat nest om er te sterven. Dit proces is van zulk een intensiteit dat hij in zelfontbranding ontsteekt en zichzelf helemaal verteert. Er blijft enkel een soort witte worm, een rups over, die na drie dagen ontpopt in een nieuwe Fenix. Deze stijgt weer op naar het Paradijs voor de volgende duizend jaar. De Fenix beweegt zich in het element lucht, maar ontwikkelt de intensiteit van het volgende element: het vuur.
De heer van de wouden heeft
bezit genomen van zijn koninkrijk
Verneem nu van een geweldige daad,
want ik wil je grote dingen leren!
Hoe de koning uitstijgt boven heel zijn volk;
en verneem wat de edele heer der wouden zegt:
‘Ik heb mijn vijanden overwonnen,
ik heb de giftige draak vertrapt,
ik ben een grote en glorierijke koning op aarde.
Niemand is groter dan ik,
onder alle levende wezens,
kind ofwel van een kunstenaar of van de natuur,
ik vermag alles wat de mens kan wensen;
ik geef macht en blijvende gezondheid,
ook goud, zilver, en edelstenen,
en het panacee voor grote en kleine ziekten.
Eerst was ik van onedele geboorte,
totdat ik op een hoge plaats werd gesteld.
Deze verheven top te bereiken
werd mij gegeven door God en de natuur.
Zo werd ik uit het laagste het hoogste,
en gesteld op deze glorierijke troon.
En vanwege mijn koninklijke soevereiniteit
noemt Hermes me wel de heer van de wouden.
Het afronden van dit deel van het werk wordt gesymboliseerd door de Koning, de ‘Heer van de Wouden’, die bezit genomen heeft van zijn troon. Zijn voeten rusten op de draak, een vis dient hem tot armsteun, de trap naar zijn kubieke, kubusvormige troon bestaat uit zeven treden die de metalen vertegenwoordigen. Het proces is gegaan van het zwarte stadium naar het witte, over de zeven kleuren van de Pauwenstaart, de ‘Cauda Pavonis’. Deze stadia zijn genomen, het ‘Kleine Werk’ is volbracht, de kubieke witte steen is gevormd. De koning is de centrale figuur in het schema. Op gelijke hoogte bevinden zich de twee afbeeldingen met vogels die het element lucht vertegen woordigen.
Wat daarna volgt is het ‘Grote Werk’ aan de ‘Rode Steen’. Het kleine werk is het werk van een individu aan zichzelf, de
microkosmos. Het Grote Werk aan de Rode Steen is het werken aan een groter verband met de macrokosmos, of met de ‘hogere cosmoi’. Het ontstijgen aan het element aarde leidt tot het element lucht, voorgesteld door gevleugelde wezens in twee volgende afbeeldingen (11 en 12).
De Vermeerdering
Alle fabels vertellen ons dat de salamander uit het
vuur geboren wordt,
waarin hij zijn voedsel vindt en zijn leven heeft;
dit is hem gegeven door de natuur.
Hij woont echter in een diepe berg,
waarvoor talrijke vuren branden,
waarin de salamander zich wast.
Het eerste vuur is kleiner dan het tweede,
het derde is het grootste, het vierde is het hevigste.
De salamander doorloopt ze allemaal, en in hen wordt
hij gezuiverd.
Vandaar spoedt hij zich naar zijn hol.
Tijdens deze tocht wordt hij gevangen en met slagen
overladen, zodat hij sterft en het leven laat wegvloeien
met zijn bloed.
Welnu, in elk geval leidt dit voor hem tot iets goeds:
hij verkrijgt met zijn bloed het eeuwig leven
en kan in geen enkele dood meer ten onder gaan.
Zijn bloed is het kostbaarste medicijn op aarde.
Men vindt er geen die het evenaart, want zijn bloed
drijft elke ziekte uit – uit alle metalen, en uit de
lichamen van dieren en mensen.
De wijzen hebben er hun wetenschap
uit geput, en hebben daardoor de
hemelse gift bekomen
die men de Steen der Wijzen noemt,
waaraan de krachten van de hele
wereld onderworpen zijn.
De wijzen geven ons dit uit zuivere
welwillendheid,
opdat we ons hen voortdurend zouden
herinneren.
De intensiteit van het vuur werkt in op elke vezel, elk atoom, elk niveau van het lichaam. Het lichaam wordt ‘hernieuwd’, herschapen
De hevige intensiteit van het vuur en zijn allesdoordringende kracht op alle niveaus en doorheen alle ‘voertuigen’ zien we afgebeeld op de volgende voorstelling: een alchemist roostert een salamander in een open vuur. In de tekst wordt beschreven dat de salamander meerdere vuren doorloopt van verschillende aard en intensiteit. Op het hoogste punt gekomen wordt hij doodgeslagen, in de alchemie het symbool voor het fixeren of het neerslaan van Mercurius in het Kwikzilver. De intensiteit van het vuur werkt in op elke vezel, elk atoom, elk niveau van het lichaam. Het lichaam wordt ‘hernieuwd’, herschapen, of zoals men het in het Rozenkruis zegt: getransfigureerd. Het enige waar men het mee zou kunnen vergelijken is met wat men in het oosten de kundalini noemt: het opstijgen van de energie uit de basischakra onderaan de ruggengraat, in de vorm van twee slangen die zich omhoog slingeren en elkaar kruisen bij elk van de grote psychische centra van het sympathische stelsel, om te eindigen in het centrum boven het hoofd.
Vanaf nu zijn op de afbeeldingen enkel nog menselijke figuren te zien, geen dieren meer. Een jonge koning, de ‘Filius Philosophorum’, is geflankeerd door de oude Koning van het Woud en door een gevleugelde ‘Mercurius Senex’. De oude Mercurius wil de jonge Hermes meenemen naar de ‘hoogste berg’ voor een ultieme initiatie. De Oude Koning die
‘van ganser harte’ houdt van zijn zoon wil hem niet laten gaan: “Want zonder u sterf ik”. De Zoon maakt zich los van de Vader, de Heer van de Wouden’, die nu opnieuw een passieve rol speelt, en kiest ervoor om de leidsman te volgen.
De Vader en de Zoon zijn verenigd
door de hand van de leidsman
De Vader, een grijsaard, afkomstig uit Israël,
heeft een enkele Zoon, van wie hij van ganser harte
houdt.
Aan hem wordt leed met leed opgelegd
want de leidsman zal verlangen
om de enige zoon naar alle plaatsen te leiden.
De leidsman heeft in deze woorden tot de zoon gericht:
‘Ik ben hierheen gekomen om u naar alle plaatsen te
leiden, op de hoogste top van de hoogste berg,
opdat gij alle wetenschappen van de wereld zoudt le-
ren; opdat gij de grootheid van de wereld en van de zee
zoudt onderzoeken, en opdat gij er een groot genoegen
aan zoudt beleven.
Want ik zal u naar het hoogste punt brengen,
en tot aan de poorten van de meest verheven hemelen.’
De Zoon gehoorzaamde de leidsman,
en klom samen met hem.
Hij aanschouwde de hemelse troon,
die van een onmetelijke luister was.
Nadat zij al die zaken gezien hadden
herinnerde hij zich zijn Vader en zuchtte.
Hij kreeg medelijden met zijn Vader om diens grote
smart.
Daarom besloot hij terug te keren in diens binnenste.
De wijzen geven ons dit uit zuivere welwillendheid,
opdat we ons hen voortdurend zouden herinneren.
In de kracht van het element vuur ontstaat een nieuwe ‘innerlijke mens’, een ‘zoon van de filosofen’ en er wordt een ander vuurwezen, een geestelijke leidsman zichtbaar. Deze leidt de ‘zoon der filosofen’ naar een initiatie in de ultieme ‘coniunctio oppositorum’, het allerhoogste inzicht. De Zoon (geest, zwavel) besluit om zijn Vader (lichaam, zout) te verlaten en met de leidsman (ziel, mercur) mee te gaan. Deze leidt hem op een hoge berg en laat hem de grootste wonderen zien.
Een andere berg uit Indië
verschijnt in de vaas
Hier zegt de Zoon tot de Leidsman:
‘Laat mij afdalen naar mijn Vader toe,
want hij kan zonder mij noch zijn, noch leven.
Hij smeekt mij en roept mij zonder ophouden.’
De Leidsman sprak tot de Zoon:
‘Ik laat u niet alleen terugkeren.
Ik heb u weggehaald van bij de boezem van uw Vader;
ik zal er u weer terugbrengen,
opdat hij zich opnieuw verheuge en opdat hij leve,
en aan hemzelf zullen we deze kracht geven.’
Ze stonden dus op zonder dralen,
en keerden terug naar het huis van de Vader.
Toen de Vader zijn naderende Zoon had gezien,
riep hij met luide stem en zei: (vlg bladzijde)
Deze nieuwe situatie is vergelijkbaar met de aanvang van de Poimandrès, het eerste boek van het Corpus Hermeticum, een verzameling laat-Griekse teksten die aan Hermes Trismegistos worden toegeschreven. Citaat:
‘Op een keer mediteerde ik over het zijnde. Mijn gedachten waren tot op een grote hoogte gestegen, terwijl de zinnen van mijn lichaam volkomen waren ingesluimerd, zoals gebeurt bij iemand die, na een zware maaltijd, of door lichamelijke vermoeidheid, door een diepe slaap wordt overvallen. En het kwam mij voor dat ik een geweldig wezen zag, van onbepaalde omvang, dat mij bij mijn naam noemde en tot mij sprak: “Wat wilt ge horen en zien, en wat zijt ge van plan te leren en te weten?” Ik antwoordde: “Wie zijt gij?” En hij sprak:” Ik ben Poimandrès, de mens-herder, het authentieke weten. Ik weet wat ge begeert en ik ben overal met u.” Ik antwoordde:” Ik wens over de wezenlijke dingen te worden onderricht, hun aard te begrijpen en God te kennen”. En hij zei:” Houdt in uw bewustzijn goed vast wat ge wilt weten en ik zal u onderrichten”. Gelijk met deze woorden veranderde hij van aanschijn en terstond, in een oogwenk, werd alles voor mij geopend. En ik zag een oneindig visioen ...’
Het citaat spreekt voor zichzelf. De vader-koning is het lichaam dat is ingeslapen, passief gemaakt. De zoon is Hermes, het schouwende en geconcentreerde denken, het bewustzijn dat mediteert op een thema, een ‘zaadgedachte’. En de leidsman is Poimandrès, die tegelijk een soort universele waker is over het menselijke bewustzijn (mens-herder), én het authentieke weten, de bron van ware kennis die in ieder mens aanwezig heet te zijn en die ultieme inzichten openbaart aan het vragende bewustzijn.
Wat behelst het visioen? In de Poimandrès is het de schepping van de werelden van licht en duisternis. In Lambsprincks traktaat is het een ultieme ‘coniunctio oppositorum’, want van op de top van hun berg zien de zoon en de leidsman zowel de Zon als de Maan, het licht van de dag, samen met het duister van de nacht. Aan de zoon wordt de kosmische samenhang geopenbaard en begrijpelijk gemaakt, hoe alles met alles samen hangt, en hoe hijzelf daarin past, en dit op een zeer aanschouwelijke wijze.
Men kan nalezen in de Hermetische geschriften wat het visioen van Poimandrès behelsde. Die woorden zijn voor ons
niet van belang. Wat belangrijk is, is de toestand waarin de jonge Hermes zich bevindt; de mogelijkheid die hij heeft om zijn geest open te stellen en een ultiem inzicht of visioen te ontvangen.
Waar zal dit visioen over gaan? Ongetwijfeld over de microkosmos en de verbinding met de macrokosmos:
‘Zo boven, zo beneden, om de wonderen van het ene te voltrekken’.
Het Nu is de Eeuwigheid. De intensiteit van het Nu is nu zo groot dat het zich uitbreidt tot en overgaat in Eeuwigheid. Uit dit ene ultieme moment van verlichting komt alle inspiratie voort. Met die inspiratie kunnen duizenden bibliotheken
gevuld worden. Maar echte waarde heeft het alleen voor hem die het ultieme moment meemaakt.
De Vader verzwelgt de zoon
‘O Zoon, tijdens uw afwezigheid was ik als dood,
en was ik in groot levensgevaar gekomen.
Nu gij aanwezig zijt herleef ik,
want het is uw terugkeer die mij vreugde brengt.’
Toen de Zoon waarlijk
het huis van de vader was binnengetreden,
greep de Vader hem bij zijn handen,
en met buitenmatige vreugde verzwolg hij hem
door zijn eigen mond.
Vervolgens zweette de Vader buitenmatig.
De Vader roept de zoon weer tot zich. De intensiteit van het ultieme moment kan niet te lang duren, anders sterft het
fysieke lichaam. Het lichaam roept zijn ‘levensgeesten’ weer tot zich. De vader slokt zijn zoon helemaal op. Men ziet hier een vaak terugkerend thema: het buitenbeentje, dat een ongeoorloofde daad heeft verricht, wordt terug in de ‘schoot van het oude bestel’ opgeslokt en herboren in een gedaante die een vruchtbare en aanvaardbare synthese vormt. Men zou de oude koning ook kunnen opvatten als de oude traditie die uitgeleefd en onvruchtbaar is geworden. De zoon van de koning ontrukt zich aan de beknelling daarvan en gaat nieuwe ervaringen opdoen. Daarbij overtreedt hij strenge taboes. Daarna keert de ‘verloren zoon’ weer terug ‘in de schoot’ van zijn vader. Hij keert in de oude traditie terug, maar hernieuwt ze nu van binnenuit, zodat ze weer vruchtbaar wordt en verdergezet kan worden. Zo wordt een synthese bereikt. Want om een traditie verder te zetten moet men ze, paradoxaal genoeg, telkens weer injecteren en doen opleven vanuit een volkomen nieuwe invalshoek. Al het materiaal waarmee men zou kunnen werken zit immers in de ‘schoot’ van de traditie vervat.
De ware tinctuur van de wijzen
Hier zweet de Vader omwille van de Zoon.
Tezelfdertijd bidt hij vanuit het diepste van zijn hart
tot God, om opnieuw zijn Zoon uit zijn Lichaam te
leiden en hem zijn leven van weleer terug te geven.
God verhoorde de gebeden,
en beval de Vader om neer te liggen en te slapen.
terwijl de Vader sliep zond God uit de hemel een regen
die doorheen de schitterende sterren neerviel op de
gronden.
Deze regen was vruchtdragend en
zilverkleurig.
Hij doorweekte het Lichaam van de
Vader en maakte het zacht.
Ondersteun ons nu, o God,
opdat wij bereikt worden door uw
genade.
Hier zweet de Vader zeer hevig; uit hem vloeit de olie en de ware tinctuur van de wijzen
De terugkeer van de zoon in de vader, of van de geest in het lichaam, heeft een zeer ingrijpend effect op het lichaam. Als we de tocht van de zoon met de leidsman naar de top van de berg en het visioen van de ultieme ‘coniunctio oppositorum’ mogen zien als een initiatie in de ‘hoogste en tegelijk diepste geheimen die de natuur in zich draagt’, dan is het zweten van de Vader de neerslag en de inwerking van een geestelijke gebeurtenis op een lichaam.
Deze inwerking is allesdoordringend; het maakt het lichaam van de Vader zacht en verandert het helemaal in helder water (tinctuur). De tinctuur is het vermogen het resultaat van het werk naar willekeur en ‘tot in het oneindige te vermeerderen’. Het is het vermogen om op elk moment terug te kunnen keren naar de innerlijke toestand van ultieme inspiratie van de ‘coniunctio oppositorum’ op de top van de berg, en van daaruit het scheppende werk te doen dat nodig is.
Hier zijn de Vader en de Zoon voor eeuwig één
Hier is de Vader in zijn slaap,
volkomen veranderd in helder water,
en door de kracht van dit water
werd een groot goed verschaft.
Tezelfdertijd wordt een nieuwe Vader gemaakt,
sterk en mooi,
die ook een nieuwe Zoon maakt.
De Zoon blijft voor altijd in de Vader,
en de Vader in de Zoon:
Zo komt het dat zij in verschillende zaken
vele vruchten voortbrengen,
welke nooit ten onder gaan.
Geen enkele dood kan hen doen sterven,
zij zullen door Gods gratie altijd blijven bestaan,
en samen triomferen in een prachtig rijk.
De Vader en de Zoon zijn gezeten op één enkele troon.
In het midden zit de oude meester,
gekleed in een bloedkleurige mantel.
Uiteindelijk zitten de vader, de zoon en de leidsman, dus het lichaam, de geest en de ziel samen als volkomen gelijkwaardige partners op de troon en besturen hun ‘rijk’, samen het symbool voor mercurius vormend: de Rode Steen is bereid.
Overbodig te zeggen dat het grote werk niet kan plaatsvinden als het kleine werk niet eerst tot een goed einde is gebracht. Het kleine werk is het werk van de mens aan zichzelf. Het grote is werk op een grotere schaal dat de belangen en beperkte interesses van een enkeling te boven gaat. Het individu wordt ingeschakeld in een ruimer ‘net van inspiratie’, wat men misschien met de naam genialiteit aan zou kunnen duiden, De ‘Prima Materia’ waarover het al de hele tijd gaat, heeft te maken met het authentieke weten, de ‘nous’ in ons. Het zich instellen op ‘inspiratie’ is een proces dat geleerd kan worden. Men kan het echter nergens leren. Men moet het zichzelf leren. Door het ontwikkelen van een oeuvre of een levens werk moet de ‘levenskunstenaar’ in zichzelf de juiste kanalen openen en zich niet laten meeslepen door de lokstem van de roem. Want wie zich meet in grootheid met de muzen verandert in een krassende raaf
In onze diepste instinctieve lagen, daar waar het leven zich organisch ‘versmelt’ met de wereld rondom, wordt de Prima Materia gevonden (afb. 1 & 2). Dit is een krachtige stroom vitaliteit die zich, door de bijzondere bewerkingen die de alchemist uitvoert, omzet in ‘Kwikzilver’, een helder bewustzijn, die hem als een ‘straal’ vol inspiratie een inzicht geeft in de materie waaruit hijzelf en de wereld is samengesteld.
Dit principe van het openen van een centrum van ‘gewaar zijn’ en ‘helder bewustzijn wordt verscheidene malen herhaald. Het Kwikzilver wordt gesublimeerd in het mentale gebied (afb. 3) en slaat neer, reinigt en opent het gemoedsleven (afb. 4) en de aandriften (afb. 5). Daarmee is één deel van het werk rond (afb. 6). De lagere aard van de adept is gezuiverd en tegelijk heeft hij er inzicht in en beheersing over gekregen. Deze beheersing over zijn wils- gevoels- en verstandsleven heeft de alchemist nodig om de volgende stap te zetten: het ontwikkelen van een gevoeligheid en richtingsvermogen op het zuivere intuïtieve gebied, het luchtgebied. Ook hier verwijdt het Kwikzilver zich tot een zee van bewustzijn (afb. 7 & 8).
Als de hermetische filosoof ook dit vermogen beheerst, wordt hem de titel ‘Koning van het Woud’ toegekend door Hermes (afb. 9). Hij heeft dan een volkomen beheersing verkregen over zichzelf en de elementen water, aarde en lucht. Dit is het einde van het eerste deel: het ‘Kleine Werk’ is volbracht, de ‘Witte Steen’ is bereid.
Het ‘Grote Werk’ speelt zich af in het gebied van het vuur (afb 10). Vuur vernietigt de materie en om beheersing over het vuur te krijgen moet het lichaam, het materiële deel, tijdelijk passief gemaakt worden, ‘schijndood’ zelfs.
In de kracht van het element vuur ontstaat een nieuwe ‘innerlijke mens’, een ‘zoon van de filosofen’ en er wordt een ander vuurwezen, een geestelijke leidsman zichtbaar (afb.11). Deze leidt de ‘Zoon der Filosofen’ naar een initiatie in de ultieme ‘coniunctio oppositorum’, het allerhoogste inzicht (afb. 12). De zoon brengt dan weer zijn ervaringen over op het ‘lagere deel’, het lichaam (afb. 13), dat daardoor volkomen gereinigd en getransformeerd wordt (afb. 14).
Uiteindelijk zitten de Vader, de Zoon en de Leidsman, dus lichaam, ziel en geest, samen als volkomen gelijkwaardige partners op de troon (afb. 15) en besturen hun ‘rijk’, samen het symbool voor Mercurius vormend: de ‘Rode Steen’ is
bereid.
Uit Pentagram nr. 1 van 2017
Rozenkruis in de 17e eeuw
- Details
- Categorie: Geschiedenis
- Hits: 3663
De invloed van de Rozenkruisersgedachten op ontwikkelingen in Europa
Gesprek met dr. Carlos Gilly, bibliothecaris van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam.
Naar aanleiding van de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag komen twee belangrijke aspecten naar voren: de mystieke Rozenkruisers van de 17e eeuw en de historische Rozenkruisers van de 20ste eeuw. Mystiek, omdat zij tot de traditie van de mysterieuze alchimisten worden gerekend en personen veelal niet met historische figuren in verband gebracht kunnen worden. Maar ook mystiek, omdat hun boodschap als een utopie en een sprookje wordt beschouwd. Het geschreven woord en de gedrukte letter leveren echter onfeilbare getuigenissen van hun bestaan. De historische identiteit van de 20e eeuwse Rozenkruisers staat eveneens vast en hun boodschap wordt evenmin serieus genomen. Nu bezitten de KB in Den Haag en de BPH in Amsterdam een grote hoeveelheid materiaal waaruit de enorme invloed blijkt van het gedachtegoed van de Rozenkruisers op de culturen, politieke ontwikkelingen en religieuze stromingen in Europa. Vele historici hanteren deze feiten echter als ‘bewijs’ van allerlei tegenstrijdige en negatieve aspecten (de Verlichting en haar bestrijders, linkse en rechtse ideologieën, sekten als die van de Zonnetempel en sekten commissies in landen als Frankrijk, Duitsland en Zwitserland.)
Dr Carlos Gilly
Dr. Gilly, kunt u op basis van de feiten die u bijeen heeft gebracht, aantonen dat het gedachtegoed van de Rozenkruisers positieve invloed had op ontwikkelingen in Europa?
Het eerste Manifest van de Rozenkruisers verscheen in 1614 in Duitsland. De titel was: Fama Fraternitatis. Daarboven stond :Allgerneine und General Reformation der gantzen weiten Welt. Er is geen ander reformatorisch geschrift dat in de afgelopen vier eeuwen bij tijdgenoten zo’n directe weerklank vond als deze Fama Fraternitatis des loblichen Ordens des Rosenkreutzes an alle Gelehrte und Haupter Europas geschrieben. Nog geen acht jaar later waren al ruim 300 geschriften gedrukt waarin het verschijnsel `Rozenkruis’ vanuit zeer verschillende kringen werd aanvaard of bestreden. Theologen van alle christelijke richtingen, artsen uit de oude school van Galenus en de nieuwe school van Paracelsus, conservatieve volgelingen van Aristoteles en aanhangers van de hermetische wijsbegeerte, alchimisten, astrologen, juristen, politieke schrijvers en literatoren namen hartstochtelijk het woord en bestreden of verdedigden de onzichtbare Broederschap en haar aangekondigde herwaardering’ van alle waarden en normen in godsdienst, maatschappij en wetenschap. En dat gebeurde niet alleen in Duitsland, maar ook in Engeland, de Nederlanden, Frankrijk, Italië, Bohemen en Zweden. Al spoedig raakte heel Europa betrokken in het debat over de Rozenkruisers. In hun eerste Manifest schreven zij reeds over idealen die pas later in de Europese cultuur als vanzelfsprekend werden beschouwd. Religieuze verdraagzaamheid bijvoorbeeld. Geloof in de vooruitgang, het inzicht dat ervaring meer waard is dan autoriteit of speculatie, het streven naar evenwicht tussen denken en handelen in alle aspecten van het leven.
Verwacht u dat door de nieuwe leerstoel in de hermetische wetenschappen in Amsterdam in de wetenschap en daarbuiten een ander standpunt zal ontstaan ten aanzien van de Rozenkruisersgedachten?
Met een leerstoel voor hermetische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam gaat een zeer oude wens in vervulling. De eerste hermetische leerstoel in Europa werd door niemand minder dan Marsilio Ficino bezet. De uitstraling was zo enorm, dat Theodor Zwinger in Bazel, één van de grootste geleerden van de 16e eeuw, daarover het volgende schreef: «Hoeveel dank onze Respublica Literaria verschuldigd is aan de platonische Academie in Florence en aan haar oprichter Cosimo de’ Medici blijkt hieruit, dat in onze tijd, waarin de grofste barbarij alle wetenschap heeft doordrongen en verdorven en het Latijn en het Grieks hun renaissance, de Academie van Florence de eerste was, die is begonnen met het bestuderen van een zuiverder wijsbegeerte, ontleend aan platonische en hermetische bronnen. Dankzij de leden van deze Academie kunnen wij nu ook vrij en elegant filosoferen.» Aan de universiteiten van de 16e en 17e eeuw, waar de leer van Aristoteles nog domineerde, was echter weinig van deze invloed te bespeuren. Daardoor werden de hermetische wetenschappen gedwongen een schaduwbestaan te leiden buiten hun muren. Het feit, dat de nieuwe leerstoel uitgerekend in Amsterdam komt, kan slechts voor diegenen een verrassing zijn, die niets afweten van de geschiedenis van Amsterdam. In de 17e eeuw had Amsterdam geen universiteit. Maar wel een zeer geëngageerde boekdrukker, die niet alleen het Corpus Hermeticum in de vertaling van A.W. van Beyerland uitgaf, maar ook de werken van Jacob Boehme, Comenius, Breckling en andere Theosophen, van mystici en chiliasten, van alchimisten, Paracelsisten en andere hermetische natuurvorsers en Godzoekers. En voor zover het de Rozenkruisers betreft, in 1615 werd de Fama Fraternitatis in Amsterdam in het Nederlands gedrukt. Uit heel Europa trokken aanhangers van het Rozenkruis naar Amsterdam. Het is dan ook geen wonder, dat de vier grote, nog bestaande verzamelingen van Rozenkruisersgeschriften (in Gotha, Halle, Wroclaw [Breslau] en Wolfenbuttel) uit Amsterdam afkomstig zijn. De nieuwe leerstoel heeft dus ook banden met een stuk geschiedenis van de Rozenkruisers in Amsterdam.
Een conflict tussen de hermetische wetenschappen en andere wetenschappen speelt zich volgens mij voornamelijk af in de hoofden van diegenen, die juist het enthousiasme en de toewijding van de oude Hermetici, natuurfilosofen en Rozenkruisers niet in de moderne wetenschap kunnen plaatsen. Maar voor diegenen, die de wiskundige en natuurkundige verhandelingen kennen van de schrijver van de Fama Fraternitatis of de alchimische activiteiten van Newton, bestaat zo’n conflict in het geheel niet.
BPH
Komt dit aspect ook niet duidelijk naar voren in uw bibliografie die binnenkort door de BPH zal worden gepubliceerd?
In de bibliografie over de Rozenkruisers van 1604-1800 worden ruim 1500 drukken, manuscripten en archiefdocumenten in chronologische volgorde opgenomen en van commentaar voorzien. Als criterium geldt, dat de Rozenkruisers in zo’n geschrift uitdrukkelijk worden vermeld. Door voor- of tegenstanders. Alle geschriften worden met dezelfde maat gemeten, ongeacht of zij gaan over theologie, natuurfilosofie, artsenij, alchimie, astrologie, politiek of andere zaken.
Deze enorme collectie geschriften zal ons hopelijk ook aantonen hoe gecompliceerd de geschiedenis van de wetenschap is. Hoe de meningen over de vooruitgang van de wetenschap steeds zijn gewijzigd en hoe de rollen van voor- en tegenstander om beurten door één en dezelfde persoon kunnen worden gespeeld. Dankzij het optreden van de Rozenkruisers en de daaruit voortgekomen stromingen krijgen wij een zeer diepgaand inzicht in het culturele en religieuze leven van een sterk bewogen periode in Europa.
Welke Rozenkruisersbewegingen van nu sluiten volgens u het dichtst aan bij de bronnen en de boodschap van de Manifesten? In hoeverre zetten zij de traditie voort, aangepast aan deze tijd?
Zoals elke historische stroming heeft ook die van de Rozenkruisers steeds veranderingen ondergaan. De schrijvers van de Manifesten en hun vrienden waren natuurlijk ook kinderen van hun tijd. Hun kritiek was gericht tegen de heersende dogmatiek in godsdienstige en wetenschappelijke leerstellingen, zonder dat zij zich daarbij baseerden op eigen religieuze ervaringen of wetenschappelijke onderzoekingen. De Fama Fraternitatis riep voornamelijk op tot het in evenwicht brengen van geloof en leven, kennis en ervaring, theorie en praktijk. Daarom greep de schrijver terug op de hermetische wijsbegeerte, de middeleeuwse mystiek, de alchimie en zelfs ook op de magie van de directe wisselwerking tussen de mens als microkosmos en de macrokosmos. De Broeders van het Gouden Kruis die zich in 1675 in Italië hadden gegroepeerd (de Goud- en Rozenkruisers, zoals zij na 1710 in Duitsland heetten) namen wel de boodschap over, maar vergaten de oorspronkelijke Manifesten. Toen de Fama Fraternitatis in 1783 in hun tijdschrift werd afgedrukt, was de tekst zo onbekend geworden, dat tal van abonnees meenden met de stichting van een gloednieuw geheim genootschap te doen te hebben. Zij meldden zich als lid aan. Gelukkig waren er ook aanhangers en sympathisanten van de Rozenkruisers die de voorgeschiedenis van de Orde nog wel kenden. Onder hen was de verzamelaar en uitgever van de Geheimen Figuren der Rosenkreuzer. Zij waren niet tevreden met de geschriften van de Goud- en Rozenkruisers en vertaalden niet alleen de Fama in hun eigen taal, maar ook geschriften van Paracelsus, Arndt, Weigel en Boehme. In die toestand kwam verandering, toen de oorspronkelijke Manifesten door toedoen van de Societas Rosicruciana in 1887 in het Engels werden gedrukt. Daarna volgde een onafgebroken reeks van uitgaven in alle mogelijke talen. Sinds 1900 zijn er al 50 edities van de Fama en de Confessio Fraternitatis uitgegeven en ruim 20 van de Chymischen Hochzeit.
Op de vraag, welke huidige organisaties onder de naam Rozenkruis het dichtst bij de bron zitten, ga ik liever niet in. Ik heb als historicus alleen de taak deze bronnen te vinden, een historisch overzicht te maken en de niet-historische en occulte ballast die er vooral in de 17e en 18e eeuw aan toegevoegd werd, te verwijderen. Zo bezien, staan die organisaties het dichtst bij de klassieke Rozenkruiserij, die door de tijd heen de idealen van Tobias Hess, Johann Valentin Andreae, Johann Arndt, Jacob Boehme en hun vrienden hebben gevolgd.
Andreae
Ging het de schrijvers van de Manifesten alleen om een reformatie of ook om een verandering in de mens zelf?
Het ging de auteurs — dat wil zeggen, Andreae, Hess en hun vrienden van de Tubingerkring — om allebei. De nagestreefde reformatie van de uiterlijke wereld was alleen mogelijk als de mens innerlijk zou veranderen. Andreae heeft deze innerlijke verandering prachtig uitgebeeld in zijn Chymischen Hochzeit Christiani Rosencreutz, nog voordat hij aan de Fama en de Confessio Fraternitatis begon. Deze ‘algemene reformatie der ganse wereld’ was echter niet politiek bedoeld, zoals bepaalde opruiende publicaties tijdens de Dertigjarige Oorlog luidkeels suggereerden. Het ging Andreae veel meer om een reformatie van de geest, hetgeen Tobias Hess in 1605 in zijn brief aan de hertog van Württemberg reeds had verklaard.
Hoe was het mogelijk dat de Manifesten al eerder in druk verschenen? Zonder dat de schrijvers dat vermoedden of wensten?
Het blijkt, dat Tobias Hess en zijn vrienden in eerste instantie de Fama Fraternitatis in vijf talen aan de Geleerden van Europa wilden zenden, samen met de Confessio in het latijn. Maar voordat zij met de vertalingen konden beginnen en vóór het tijdstip dat zij gunstig achtten voor publicatie, moeten zij hebben gemerkt, dat er reeds vele kopieën in omloop waren gebracht. Uitgerekend gekopiëerd door èn van diegenen, die in de Fama en de Confessio wordt omschreven als een `pseudo alchimist’. Het verrassende element waarop de schrijvers van de Manifesten hadden gehoopt, was echter al teniet gedaan door het in 1612 gedrukte antwoord van Adam Haslmayer. Zij moesten nu rekening houden met een illegale druk van de Fama. In maart 1614 verscheen deze dan ook in Kassel.
De vraag, waarom Tobias Hess en zijn vrienden deze voorspelbare ontwikkeling niet hebben voorkomen door de Manifesten zelf op het juiste moment uit te geven, blijft nog onbeantwoord, daar de desbetreffende bronnen nog ontbreken. Vast staat echter wel, dat degene, die opdracht gaf voor de eerste druk van de Fama en de Confessio, Landgraf Wilhelm von Hessen, noch zijn hofdrukker in Kassel, Wilhelm Wessel, enig idee hadden van wie de Manifesten afkomstig waren.
Welke aanwijzingen had u dat er nog andere manuscripten moesten zijn, voordat het eerste boek werd gedrukt? Hoe kwam u er achter, dat zij er inderdaad ook waren? En waar heeft u ze ontdekt?
De vier manuscripten van de Fama die zijn gevonden, waren eigenlijk niet onbekend op het moment, dat ik met mijn onderzoek begon. Eén stond sedert 1903 in de manuscriptencatalogus van de Herzog August Bibliotheek in Wolfenbilttel, twee stonden vermeld in de catalogus van 1962 van deWellcome Library in Londen. Maar, zoals dat bij de talrijke geschriften van Adam Haslmayr het geval was, had ook hier geen onderzoeker de moeite genomen de handschriften ook op te sporen. Het Salzburger manuscript uit het bezit van Andreae’s vriend Christoph Besold was al in 1929 in Breslau onderzocht door Will Erich Peukert, de grote geschiedschrijver van de Rozenkruisers. Hij vond het toen waardeloos’. Het gaat hier om het enige manuscript van de Fama, waarin al die passages voorkomen, die in alle andere manuscripten en vooral in de gedrukte uitgaven van de Fama zijn weggelaten.
Heeft Andreae, of één van zijn vrienden, wel eens aangegeven, dat er zulke manuscripten moesten zijn?
Dat er illegale kopieën van de Fama moesten bestaan, hebben Andreae en zijn vrienden pas in maart 1612 ervaren, toen het Antwort an die lobwiirdige Bruderschafi- der Theosophen von RosenCreutz van Adam Haslmayer in druk verscheen. En later, eind juni van hetzelfde jaar, toen Vorst August von Anhalt uitgerekend bij Tobias Hess thuis liet informeren naar de Confessio Fraternitatis. Andreae heeft ook zeker wel via Benedictus Figulus gehoord dat er afschriften circuleerden in Kassel, Marburg en Straatsburg. Want alleen zo kan men verklaren, waarom Andreae zich zo aan de ‘globetrotter Figulus’ ergerde. Zelfs dertig jaren later nog in zijn autobiografie! Zou het echter naar Andreae’s wens verlopen zijn, dan zouden de Manifesten waarschijnlijk helemaal niet zijn gedrukt. Wij moeten Adam Haslmayr en Benedictus Figulus dus dankbaar zijn, dat zij royaal met hun gebrekkige kopieën zijn omgegaan.
Waarom is het zo belangrijk dat de oorspronkelijke tekst van de Fama boven water komt? Er is toch al een gedrukte versie van Johann Valentin Andreae?
Van de vier gevonden manuscripten is er dus maar één dat geen omissies in de tekst vertoont. Helaas ontbreken wel acht pagina’s. In alle andere manuscripten ontbreken dezelfde tekstgedeelten als in de eerste druk van Kassel. Los van alle varianten in de taal, verwijzen zij naar één kopie, die kennelijk in haast is gemaakt en voortijdig buiten de Tübingerkring in circulatie raakte. Met de recente uitgave van de Fama Fraternitatis van Pleun van der Kooij (uitgave Rozenkruis Pers) hebben wij nu een tekst die is gecompleteerd en waaruit de talloze varianten en leesfouten zijn verdwenen. Deze tekst is authentiek, voorzover er geen ander en compleet manuscript van de Tübingerkring wordt gevonden. Alleen de acht pagina’s ontbreken nog. Wat in de afgelopen jaren in het kader van het Rozenkruisersonderzoek door de BPH ontdekt is, geeft hoop op nieuwe ontwikkelingen.
Waaruit verklaart u de enorme belangstelling voor de Manifesten die sinds 1900 op gang gekomen is?
De 18e eeuwse Verlichting heeft tal van aspecten. Ook een Rozenkruisersaspect. De essentie van de Verlichting kan zonder meer worden teruggevoerd op Andreae, Arndt, Comenius, Breckling en Gottfried Arnold. Niet zozeer naar aanleiding van het bekende boek van Frances Yates. De vindingrijke 19e eeuw was echter eenzijdig filosofisch, de wetenschap richtte zich uitsluitend op de techniek en de religies toonden zich rationeel. Het laatste bleek te ouderwets. Dat geeft aan, waarom vele zoekers naar oosters gedachtengoed uitweken, terwijl anderen waarschijnlijk om dezelfde redenen de lange traditie van het Europese Hermetisme herontdekten’ en voortzetten. In deze traditie heeft ook het Rozenkruis een buitengewone rol gespeeld. Immers, in de Manifesten kwamen al die aspecten samen die eeuwenlang als van hermetische, gnostieke, mystieke of alchimische herkomst werden verdacht en als ketterij werden vervolgd.
Waaruit stamt uw grote belangstelling voor de Rozenkruisers? U bent toch de grootste specialist in de historie van de Rozenkruisers geworden! Wat heeft u er nu toe gebracht dit enorme onderzoek op u te nemen?
Ik ben Spanjaard en ben indertijd uitgeweken naar Zwitserland. In Bazel bestudeerde ik de geschiedenis van 16e eeuwse religieuze dissidenten uit Spanje die in het buitenland verbleven. Daarnaast maakte ik studie van boeken van Spaanse auteurs die tezelfder tijd buiten het Iberisch schiereiland waren gepubliceerd. Aangezien de belangrijkste Spaanse dissidenten na hun afscheid van de roomse kerk al spoedig met de gereformeerde kerken in conflict kwamen en als ketters werden bestempeld, begon ik mij ook voor alle andere ketters uit de reformatieperiode te interesseren. Ik stelde vooral belang in Paracelsus, wiens werken bij dezelfde drukker waren uitgegeven, die niet alleen alchimische manuscripten uit Spanje had gedrukt, maar ook tal van boeken van Sebastian Castellio, de grote strijder voor religieuze verdraagzaamheid. Zo kwam ik in contact met het werk van Theodor Zwinger en Johann Arndt die Castellio en Paracelsus bij elkaar brachten en ook Johann Valentin Andreae — en daarmee de Rozenkruisers — krachtig hebben beïnvloed. In de vriendenkring van Andreae vond ik een voortzetting van de ideeën die mij zo na aan het hart lagen en waarover nog weinig geschreven was. Aldus was mijn weg naar het onderzoek van de Rozenkruisers geëffend.
De directe aanleiding was echter de opdracht om de Italiaanse editie van The Rosicrucian Enlightenment te recenseren, dat mooie, suggestieve en historisch bezien discutabele boek van Frances Yates. Van die recensie kwam echter niets terecht, want deze werd langzamerhand zo omvangrijk, dat er uiteindelijk een nieuwe geschiedschrijving over de Rozenkruisers uit zou zijn ontstaan. Ik zag in, dat een dergelijk project zonder een grondig onderzoek van talloze archieven en bibliotheken niet kon worden uitgevoerd. Ik nam er voorlopig genoegen mee voor de Historische Vereniging van Basel een lezing te houden over ‘De Rozenkruisers —een mislukte reformatie in de 17e eeuw.’ Daardoor kwam ik voor het eerst in contact met Joost Ritman. Hij vroeg mij bibliothecaris van de BPH te willen worden. De rest is u bekend. Nadat ik de unieke verzameling drukken en manuscripten van de klassieke Rozenkruisers in Ritman’s bibliotheek had doorgewerkt, heb ik in meer dan 120 bibliotheken en archieven ruim 1800 boeken en documenten met betrekking tot de 17e en 18e eeuwse Rozenkruisers op microfilm vastgelegd. Dit materiaal wordt beschreven en van commentaar voorzien in de bibliografie waarover wij reeds spraken. Zij verschijnt binnenkort eerst als boek en daarna, compleet met de gescande documenten, op internet. In deze bibliografie komt de geschiedenis van de Rozenkruisers en van de bewegingen die uit hun gedachten voortkwamen, in haar volle breedte naar voren. Zoals ik reeds zei, schenkt zij ons een zeer gedetailleerd beeld van het culturele en religieuze leven in een uitermate bewogen periode van de Europese geschiedenis. Het streven naar volmaaktheid en naar harmonie tussen mens, kosmos en natuur zoals dat zo nadrukkelijk wordt gesteld in de Manifesten van de Rozenkruisers is zo actueel, dat het in deze tijd de gedachten van vele mensen zal kunnen inspireren.
Wij danken u voor dit verhelderende gesprek.
Dit artikel is afkomstig uit Pentagram jaargang 1999 nummer: 2
De oorkonde van Niquinta
- Details
- Categorie: Geschiedenis
- Hits: 7234
De oorkonde
van
Niquinta
De kathaarse vergadering
van Saint-Félix-en-Lauragais
1167
(La Charte de Niquinta)
Nederlandse vertaling van Willy Vanderzeypen
In het jaar 1167 van de Incarnatie van de Heer, in de maand mei. In die dagen bracht de kerkgemeenschap van Toulouse vader Niquinta in het castrum van Saint-Félix en een grote menigte van mannen en vrouwen van de kerk van Toulouse en van andere naburige kerken kwamen daar samen om het consolamentum toegediend te krijgen. En de heer Vader Niquinta begon te vertroosten.
Daarna kwam inderdaad Robert van Spermon, bisschop van de kerk der Fransen (kathaarse bisschop, namelijk van de kerk in Noord-Frankrijk), met zijn kerkraad en Marcus van Lombardije kwam eveneens met zijn kerkraad, en Sicard Cellerier, bisschop van de kerk van Albi, kwam met zijn kerkraad, en Bernat Cathala kwam met zijn kerkraad van Carcassonne, en de kerkraad van Agen was daar ook.
En toen allen hier ontelbaar waren vergaderd, wilden de mannen van de kerk van Toulouse een bisschop hebben en zij verkozen Bernat Raimon.
En tegelijkertijd verkozen Bernat Cathala en de kerkraad van Carcassonne, gevraagd en uitgenodigd door de kerk van Toulouse, en op advies en wens en besluit van de heer Sicard Cellerier, Guiraud Mercier, en de mannen van Agen verkozen Raimon van Casals.
Waarna Robert van Esperon het consolamentum kreeg en de wijding tot bisschop van de heer vader Niquinta opdat hij de bisschop zou zijn van de kerk der Fransen.
Op dezelfde wijze kreeg ook Sicard Cellarier het consolamentum en de wijding tot bisschop opdat hij de bisschop zou zijn van de kerk van Albi.
Op dezelfde wijze kreeg eveneens Marcus het consolamentum en de wijding tot bisschop opdat hij de bisschop zou zijn van de kerk van Lombardije.
Op dezelfde wijze kreeg eveneens Bernat Raimon het consolamentum et de wijding tot bisschop opdat hij de bisschop zou zijn van de kerk van Toulouse.
Op dezelfde wijze kreeg ook Guiraud Mercier het consolamentum en de wijding tot bisschop opdat hij de bisschop zou zijn van de kerk van Carcassonne.
Op dezelfde wijze kreeg ook Raimon van Casals het consolamentum en de wijding van bisschop opdat hij de bisschop zou zijn van Agen.
Waarna vader Niquinta zei tot de kerk van Toulouse: “Gij hebt me gevraagd om U uit te leggen of de gewoonten van de primitieve (vroegchristelijke) kerken lichtvaardig waren of ernstig en ik zal u antwoorden: de zeven kerken van Azië werden verdeeld en begrensd onder elkaar, en geen van hen ondernam ook maar iets leidend tot betwisting door de andere. En de kerken van Romanië en van Dragovitië en van Melenguie en van Bulgarije en van Dalmatie zijn verdeeld en begrensd en niemand van hen doet iets leidend tot betwisting door de andere, en aldus heerst er vrede onder hen. En gij, doe hetzelfde.”
De kerk van Toulouse koos Bernat Raimon en Guilhem Garsias en Ermengaut van Forest en Raimon van Baimiac en Guilabert van Bonvilar en Bernat Contor en Bernat Guilhem Bonneville en Bertran van Avignonet opdat ze de verdelers zouden zijn van de kerken.
De kerk van Carcassonne koos Guiraud Mercier en Bernat Cathala en Grégoire en Pèire Caldemas en Raimon Pons en Bertran van Mouly en Martin van la Salle en Raimon Guibert opdat ze de verdelers zouden zijn van de kerken.
Na vergaderd te hebben en goed gedelibireerd, zegden deze dat de kerk van Toulouse en de kerk van Carcassonne zullen verdeeld worden in bisdommen, en wel als volgt: het (katholieke) bisdom Toulouse zal verdeeld worden samen met het (katholieke) aartsbisdom Narbonne in twee stukken en samen met het (katholieke) bisdom Carcassonne: vanaf Saint-Pons zoals de berg die oprijst tussen het castrum van Cabarets en het castrum van Hautpoul en tot de scheiding van het castrum van Saissac met het castrum van Verdun, en doorlopend tot Montréal en Fanjeaux, en aldus zullen andere bisdommen verdeeld worden vanaf het verlaten van de Razès tot in Lerida, en vandaar verder lopend tot in Toulouse, zodat aldus de kerk van Toulouse er de macht en jurisdictie in heeft.
En tegelijkertijd zal de kerk van Carcassonne, aldus worden verdeeld, en heeft in haar macht en haar jurisdictie, het volledige bisdom Carcassone en het aartsbisdom Narbonne en de rest van het gebied, aldus en zoals gezegd verdeeld tot in Lerida en doorlopend tot aan de zee.
En dat aldus de kerken verdeeld zijn, zoals gezegd is, opdat ze vrede hebben en eeuwige verstandhouding en opdat niemand iets onderneemt tegen de rechten van de andere.
Dit zijn de getuigen en verdedigers van deze zaak: Bernat Raimon en Guilhem Garcias en Ermengaut van Forest en Raimon van Baimiac en Guilabert van Bonvilar en Bernat Guilhem Contor en Bernat Guilhem van Bonneville en Bertran van Avignonet en voor de kerk van Carcassonne Guiraud Mercier en Bernat Cathala en Grégoire en Pierre Caldemas Bertran van Mouly en Martin van la Salle en Raimon Guibert.
En al dezen gaven de volmacht aan en zegden tegen Ermengaut van Forest om te doen hetgeen was gezegd, en een charter voor de kerk van Toulouse te maken.
Tegelijkertijd gaven ze de volmacht aan en zegden tegen Pèire Bernat om te doen hetgeen was gezegd en een charter voor de kerk van Carcassonne te maken. En dit werd aldus gedaan en uitgevoerd.
(nota: einde van de akte van 1167)
De heer Pèire Isarn liet deze copie overschrijven van een oud charter, opgemaakt onder de autoriteit van degenen die de kerken verdeelden, zoals hierboven beschreven. Maandag. In de maand augustus, op de 14de dag sinds het begin van de maand, in het jaar 1223 van de Incarnatie van de Heer.
Pèire Pollan heeft dit alles overgeschreven zoals hiervoor gevraagd en gemandateerd.
(nota: einde van de copie 48 van 1223)
Bron: katharen.be
De verborgen Schat der Katharen
- Details
- Categorie: Geschiedenis
- Hits: 577
De geschiedenis, de religie en de leefwijze van de Katharen ( Katharos betekent rein) staan tegenwoordig sterk in de belangstelling. De afgelopen decennia zijn er over deze onderwerpen vele boeken verschenen in allerlei talen. Jaarlijks bezoeken talloze toeristen de steden, de grotten en de ruïnes van kastelen in Zuid-Frankrijk die een rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de Katharen. De middeleeuwse beweging van de Katharen creëerde in het toenmalige Europa een sterke opleving van het gnostieke gedachtegoed en de daarmee verbonden krachten.
Wat is gnostiek?
Gnostiek is letterlijk kennis, maar dan wel innerlijke Kennis, voortkomend uit het eigen wezen van de mens en niet uit een uiterlijke bron. Deze innerlijke kennis is voor de gnosticus het richtsnoer van zijn handelen en denken. Zij bepaalt hoe hij in de wereld staat en hoe hij zijn relatie met het Goddelijke vorm geeft; het Goddelijke dat in de mens zelf aanwezig is!
De Internationale School van het Gouden Rozenkruis voelt zich nauw verbonden met de Katharen. Ook zij wil de bevrijdende boodschap van deze middeleeuwse broederschapen andere gnostieke broederschappen uitdragen in deze tijd.
‘De leiders der Katharen moesten, zoals de leiders van alle gnostieke Broederschappen, rekening houden met tijd, plaats en omstandigheden. De dienaren in de wijngaard Gods treden op volgens het door hen verworven inzicht, en onder volledige zelfverantwoordelijkheid. Zij volgden de richtlijnen van de ene universele wet. Zij brachten de universele boodschap des heils.
Deze boodschap dient steeds nieuw te zijn, actueel, dynamisch, verlossend en praktisch voor ieder tijdsgewricht waarin zij wordt geopenbaard. Zij maakten hun eigen geschriften, formuleerden hun methode, stelden hun riten samen en pasten hun magie toe.
En wij, die objectief hun arbeid vergelijken mogen met andere gnostieke openbaringen in andere tijden, wij zeggen: het is onmiskenbaar hermetisch! En zo is het met alle gnostieke Broederschappen, ook met ons. Wij dienen zelf de godsvrucht vrij te maken.
Zoals gezegd:de Katharen vormden een gnostieke broederschap. Gnosis is van alle tijden en we vinden haar in vrijwel iedere cultuur. Maar, hoe herkennen wij een gnostieke groepering? Waarom noemen wij de Katharen een gnostieke beweging, een gnostieke broederschap?
In onze tijd komen we tot de ontdekking dat zelfs het Christendom niet volledig verklaard kan worden zonder ons in de Gnosis te verdiepen.
Als we ons voor een moment bepalen bij enkele verwante gnostieke stromingen, dan zien we in vogelvlucht vanaf het begin van onze jaartelling bijvoorbeeld Valentinus uit Alexandrië optreden. We ontmoeten ook Mani die in Perzië de leider was van de Manicheeën. Mani was de stichter van een gnostiek-christelijke wereldreligie die gedurende zo’n 1000 jaar miljoenen aanhangers heeft gekend. Het Manicheïsme verbreidde zich van Noord-Afrika tot in Noord-China (van de Atlantische oceaan tot de Stille oceaan!). De leer beïnvloedde het Westerse denken, bijvoorbeeld via de latere kerkvader Augustinus, die enige tijd aanhanger van Mani was.
Via de Paulicianen komen we dan bij de Bogomielen, (letterlijk betekent Bogomielen: ‘Gods-vrienden’, die voornamelijk in Bulgarije leefden.
In deze leer staan de val van de mens en de reddende kennis centraal. De Katharen gingen er van uit dat onze aardse schepping een gevolg is van de val van Satan-Lucifer, een van de hoogste engelen uit het Lichtrijk. Hij was meester over de ‘krachten in de hemelen’. Maar Lucifer wilde ‘gelijk aan de allerhoogste zijn’, en begon uit trots en een overmaat aan zelfvertrouwen met scheppende activiteiten. Een derde deel van de engelen sleurde hij in zijn eigenzinnigheid met zich mee in zijn val naar beneden. Hij werd ‘naar beneden geworpen uit de plaats van God en uit het rijk der hemelen’ en verloor er al zijn macht. Nu was hij in het niets, hij ‘vond geen rust, noch voor zichzelf, noch voor diegenen die bij hem waren.’
Zo lezen we in het bovengenoemde boek, de Interrogatio Johannis.
Na het eerste kernaspect van de val komen we bij de vraag: en hoe nu verder? Geen enkel gevallen wezen wordt voor eeuwig verdoemd, stelden de Katharen, er is altijd een mogelijkheid tot redding.
Zij onderscheidden zoals alle gnostieke stromingen twee Levensvelden. Deze twee werelden zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden.De eerste wereld is het Koninkrijk Gods, het Absolute Zijn, met als levensessentie Liefde en Goedheid. Dit Godsrijk mag niet verward worden met wat wij hier als de hemel zien. De hemel waar wij na de dood naar toe hopen te gaan en die nog steeds behoort tot deze vergankelijke wereld.
Het tweede levensveld is de wereld waarin wij leven, voorbijgaand van aard en dus principieel ijdel en leeg. Deze wereld is voor de Katharen een Niets. Datgene wat niet voor altijd is, heeft uiteindelijk geen waarde.
Deze tweevoudige beschouwing van mens en wereld is het fundament van alle gnostieke stromingen.
Het pad
De weg die de mens moet bewandelen om terug te keren naar het andere levensveld, het Koninkrijk Gods, stond de Katharen duidelijk voor ogen. Het is de goddelijke ‘Weg der Sterren’. Een gang die niet automatisch verloopt, een weg die ook niet gemakkelijk is. Even ter zijde: de eerste Christenen noemden zich “de mensen van de weg”.
Deze weg vraagt om een juiste levenshouding, gericht op het grootse doel. Het is de reis naar een ander levensveld,
en betekent daarom het afscheid nemen van deze wereld.
‘Alle dingen zijn door het Woord geworden, en zonder het Woord is geen ding geworden, dat geworden is’.
Er waren in die dagen veel mensen die sympathiseerden met de Kathaarse Parfaits (de ingewijden) die ook wel Bonshommes, goede mensen, genoemd werden. Daarnaast waren er gelovigen, de croyants. Zij verdiepten zich daadwerkelijk in de leer van de Katharen. Zij ondergingen nog geen wijdingen maar wel leerden zij inzien wat de belemmeringen waren die het ontwaken van de Lichtvonk in de mens verhinderden.
Wilde zo’n gelovige een waarlijk Christen worden, dan begaf hij zich op de Weg der Sterren. Er volgde een lange voorbereiding op de christelijke levenspraktijk naar het voorbeeld van Jezus Christus. De gelovige leerde gaandeweg alle belemmeringen in zichzelf te overwinnen.Een gelovige kon zowel man als vrouw zijn, dit maakte voor de Katharen geen enkel verschil.
Voor de gelovige was het wel heel belangrijk zich los te maken van de banden die steeds weer ontstaan door verwijten en vooroordelen tegen anderen. Daarom trachtte hij zijn medemensen te vergeven, wanneer zij hem gekwetst hadden.
Op de inwijdingsweg waren treden, die één voor één bestegen moesten worden. Hiermee waren twee grote riten verbonden: het Onze Vader en het Consolamentum. Beide mochten eerst na een lange voorbereiding door de gelovige worden ondergaan.
Het Onze Vader is een inwijdingsritueel. Voor de Katharen was dit een heel belangrijk onderdeel van de weg naar het Ene Doel: terugkeer naar het Koninkrijk niet van deze wereld.
Pas na lange voorbereiding van purificatie (reiniging: de woorden van Jezus “zalig zijn de reinen van hart want zij zullen God zien!”was het leidmotief van de Katharen) was een Kathaar werkelijk in staat en was het hem geoorloofd dit gebed uit te spreken.
Deze voorbereiding van de Katharen om dit gebed te mógen uitspreken zal ons tot nadenken stemmen: wat is bidden werkelijk en waar zijn we mee bezig wanneer we een gebed uitspreken? Als we ons verplaatsten in de gedachtegang van de Katharen, kunnen we ons wellicht voorstellen dat er verschillende manieren van bidden zijn!
Het Onze Vader
Nethqadash shmakh
Teytey malkuthakh
Nehwey tzevyanach aykanna d’bwashmaya aph b’arha
Hawvlan lachma d’sunqanan yaomana
Washboqlan khaubayn (wakhtahayn) aykana daph khnan shbwoqan l’khayyabayn
Wela tahlan l’nesyuna. Ela patzan min bisha
Metol dilakhie malkutha wahayla wateshbukhta l’ahlam almin.
Oorspronkelijke Aramese versie van het Onze Vader
die ik ontmoet in wat mij ontroert,
Ik geef u een naam
opdat ik u een plaats kan geven in mijn leven.
Bundel uw licht in mij – maak het nuttig.
Vestig uw rijk van eenheid nu,
uw enige verlangen handelt dan samen met het onze.
Schenk ons wat we elke dag nodig hebben
aan brood en aan inzicht.
Maak de koorden van fouten los
die ons vastbinden aan het verleden,
opdat wij ook anderen hun misstappen kunnen vergeven.
Laat oppervlakkige dingen ons niet misleiden.
de alwerkzame wil,
de levende kracht om te handelen,
en het lied dat alles verfraait
en zich van eeuw tot eeuw vernieuwt.

ondergang, een ‘sterven’ naar de aardse natuur.
Heel dikwijls wordt beweerd dat het endura gelijk staat aan zelfmoord. Voor de Katharen, en ook voor de Rozenkruisers van nu, duidde het endura evenwel op het spirituele proces van vervolmaking van de geestelijke mens.
De aardse mens wordt in dit proces niet gedood maar gaat procesmatig ten onder naar zijn actieradius, naar zijn invloedssfeer. Zijn hele wezenheid wordt opgenomen in dit proces. De materie prijsgeven door het er zich innerlijk van ontdoen; het is de rups transformeert tot pop, tot nieuwe ziel.
Deze inwijdingsweg, die de gelovige moest doormaken wordt heel mooi beschreven in het boekje ‘Op weg naar de heilige Graal’ van Antonin Gadal. Het verhaal speelt zich af in de grotten van de Heilige Berg in Ussat-Ornolac. In deze grotten gingen veel gelovigen de inwijdingsweg tot parfait, tot volmaakte christen.
Het Consolamentum
De Heilige Geest is de trooster, de onaardse liefdekracht die de mens weer met het verloren leven in de Geest verbindt. Het Consolamentum betekende dus een geestelijke doop. Een pelgrim op De Weg der Sterren die deze doop had ondergaan, was vanaf dat moment een Parfait: de rups is omgevormd tot pop, de stofmens is tot volkomen zielenmens geworden.
Maar de transformatie van zielenmens tot geestzielenmens blijft het doel van iedere Parfait: de pop moet zich transformeren tot vlinder, tot de transparante lichtende geestmens van weleer.
Hoe zagen de Katharen dan de waterdoop? Het is bekend dat de Katharen de waterdoop niet erkenden. Waarom niet?
Deze doop zagen zij als een reiniging van de aardse mens, terwijl de reiniging en vervolmaking van de gééstelijke mens het doel was van de Katharen. De geestelijke mens, die als een Lichtvonk in het mensenhart aanwezig is.
Deze geestelijke mens moet tot wasdom komen, moet groeien.
De croyant is bezig met een bewust proces van bouw aan die ware innerlijke mens. Hierover schrijft Lucienne Julien in ‘Cathares et Catharisme’ het volgende:
‘De grote waarde van de kathaarse religie is de wezenlijke zorg voor de innerlijke vervolmaking. Dit noemen de Katharen ‘het weven van het kleed van Licht’ Alleen dat Licht doet ons weer opstijgen naar de Geest. De etappes van die innerlijke vervolmaking manifesteren zich in een toenemende mate van altruïstisch sociaal gedrag. Een gedrag dat vrij is van onverschilligheid en egoïsme en steeds doordrenkt is van liefde’
Wanneer de gelovige het Consolamentum ontvangen had, en ook aantoonbaar enige tijd in praktijk had gebracht, keerde hij zich weer tot de wereld die hij in zichzelf had overwonnen. Hij kreeg de opdracht om de mysterie-wijsheid dichter bij de mensen te brengen: hij ging de wereld in om de bevrijdende boodschap te verkondigen. Deze boodschap was dus niet alleen maar aangeleerd, maar bovenal doorlééfd en verwerkelijkt in de Parfait. Door zijn eigen binding met de Geest kon hij deze lichtkracht in de wereld uitdragen; een Parfait was dus een lévende Boodschap.
Wat betekende nu de Graal voor de Katharen?
We zijn ons ervan bewust dat de historici in onze tijd ervan uitgaan dat de Graal niet in de Kathaarse leer voorkomt. Maar een van de kenmerken van een gnostieke Broederschap is: er is een beker, een vaas, ofwel een Graal nodig om de krachten van de Geest te kunnen ontvangen. We begrijpen nu dat deze Graal niet materieel hoeft te zijn:
zo zegt J. van Rijckenborgh, een van de stichters
van de School van het Rozenkruis in het boek
“De Triomf van de Universele Gnosis”.
En hij vervolgt:
‘De Graal is nu, door de eeuwen heen, geworden tot een zeer machtige concentratie van intens verlossende vibratie. Het is het siderische bloed van de Universele Christus. Het is een spanningsveld zó intens, dat het met niets te vergelijken is. Het wordt gesymboliseerd door een beker, of door een hart, waaruit het levende bloed vloeit. Het is het kapitaal van de Gnosis, door alle tijden heen verzameld. Uit deze schat wordt geput om u allen gelukkig te maken, stralend gelukkig. Het is de Schat der Katharen, het is de Schat van het Rozenkruis en de Schat van de Graal. Het is het vermogen van de totale Universele Keten. Het is de Schat die ook in het bezit is gesteld van de Jonge Gnosis, een Schat die u allen rijk, zeer rijk kan maken! Dát is de Erfenis van de Graal.Kortom het is de Zon van het stelsel van de Universele Keten, een Zon met een steeds toenemende lichtglans en kracht. Iedere Jonge Gnosis die aangenomen wordt in de Keten, die toegelaten wordt in het stelsel, is in staat van die Zonnekracht mede te delen aan een ieder die ontvangen wil: kracht tot wedergeboorte kracht tot zielegroei kracht tot openbaring van het gouden bruiloftskleed kracht tot priesterlijke arbeid’.
Het is de verborgen Licht-schat der Katharen. En tot de leerlingen van de School van het Rozenkruis zegt J. van Rijckenborgh dan:
‘In de magische arbeid die te uwen behoeve werd aangevangen, werd de Graal u gereikt, werd het open Hart der Genade u aangeboden,werd het positief verlossende element aan u overgedragen. U hebt de erfenis van de Graal ontvangen en u hebt haar aangenomen. U bent veranderd en wij wachten op uw daden’.
Wij hopen dat wij het gnostieke gedachtegoed van de middeleeuwse gemeenschap der Katharen op lévende wijze voor u hebben geplaatst. De schat der Katharen is onvergankelijk en slechts verborgen voorzover wij onszelf er voor verbergen. Deze schat wordt, ook nu in onze tijd, aan ieder gereikt die het proces daartoe wil aanvaarden.
De Kathaarse mysteriën zijn universele mysteriën. Datgene wat wij aan u hebben overgedragen zijn de aloude mysteriën van de ingewijden van o.a. de Kelten, de Druïden, en de Egyptische mysteriën van de Gnosis. Men kan alle mysteriën van de mensheid samenvatten in één woord: “God is Liefde”.
Zoals wij hier boven al hebben gezegd, voelt het Rozenkruis zich nauw verwant met de Katharen. Want de “Weg der Sterren” en het Pad van het moderne Rozenkruis zijn één en dezelfde: het proces tot ware Menswording.De Internationale School van het Gouden Rozenkruis licht voor én steunt daarbij iedereen die dit Pad van de Gnosis wil gaan. Zij is daartoe volkomen toebereid en is verbonden met de onvergankelijke Lichtschat der Katharen.
De Bogomielen
- Details
- Categorie: Geschiedenis
- Hits: 1970
Documentaire geestelijke erfenis Bulgarije – Orpheus, Bogomil en Peter Deunov – boekfragment bogomielen
De bovenstaande documentaire over de geestelijke erfenis van Bulgarije is gemaakt door leerlingen van de School van het Rozenkruis in dat land, dat een geschiedenis heeft van maar liefst 10.000 jaar. Drie keer is Bulgarije een belangrijk geestelijk centrum geweest. Bekende en invloedrijke personen die in dit gebied leefden en werkten zijn Orpheus, Bogomil en Peter Deunov(ook bekend onder de naam Beinsa Douno). Zij worden alledrie gezien als afgezanten van de Universele Broederschap.
Een legende vertelt ons dat toen God besloot de aarde te verdelen onder de verschillende volkeren, de Bulgaar op het land werkte en daarom de laatste was die zijn deel ging ophalen. Maar de Heer had al de hele aarde verdeeld. Hij dacht na over wat hij hem moest geven. De Bulgaar stond bekend om zijn goedheid, bescheidenheid en nijverheid. Daarom besloot de Heer hem een deel van zijn eigen land te geven – van de hemel.
Het Balkanschiereiland – één van de meest onbekende delen van Europa – is overdekt met een post-communistische schaduw van armoede en achterstand vergeleken met de westerse wereld. De verre en vergeten uithoek van Europa is gehuld in een mist van onbekendheid, geruchten en stereotypen. Het is een blinde vlek in de historie van de Europeanen, een onbekend teriitorium op de hudige kaart van het oude continent.
Echter, vandaag horen we de vergeten geschiedenis van de Balkan, een historie die zelfs voor de bewoners van de Balkan vaak onbekend is, een geschiedenis van de geestelijke impuls van de Universele Leer, die driemaal tijdens de laatste 10.000 jaar werd uitgezonden vanuit deze landen. […]
Dit is het verhaal van de zonen van Apollo en van zijn leer van transformatie van de menselijke ziel, die duizenden jaren voorafgaat aan veel van de ons bekende religies. Dit is ook het verhaal van een Bugaarse prins, de initiator van één van de krachtigste geestelijke bewegingen uit de middeleeuwen, waarvan de ontwikkeling heeft geleid to de opkomst van de renaissance in Europa. En dit is ook het verhaal van één van de eigentijdse geestelijke wereldleraren, waarvan het erfgoed kan worden vergeleken met dat van Gandhi, Jiddu Krishnamurti, Rudolf Steiner en Max Heindel. Wat hebben deze drie geestelijke impulsen met elkaar gemeen. Drie keer is Bulgarije het geestelijke centrum geweest: Orpheus, Bogomil en Peter Deunov (ook bekend onder de naam Beinsa Douno). Hieronder volgt een tekst over de bogomielen uit het boek Gnosis, Stromen van Licht in Europa door Peter Huijs.
I
Het is met de Bogomielen vreemd gesteld. Er is niet veel over bekend en de boeken herhalen steeds weer dezelfde weinige feiten. Er zijn wel veel geleerde beschouwingen over verschenen. De Bogomielen zijn vaak versleten voor manicheeërs en gezien als hun opvolgers, wat deels waar is en deels niet klopt. Ze zijn vervolgd van alle kanten, door zowel de westerse, roomse als de Grieks-orthodoxe kerk, en ook nog door de staat. En toch hebben ze tot ver en ver na hun bloeitijd op de één of andere manier voortbestaan.
Vanaf de negende tot de twaalfde eeuw was hun invloed en spreiding het belangrijkst. In het jaar 872 werd een laatste groep van manichees denkende broeders, de Paulicianen, uit het Turkse rijk verdreven en kwamen hun eerste boodschappers op Bulgaarse bodem. De volgende bewaard gebleven vermelding is een brief van de Patriarch van Constantinopel, die deze in het jaar 954 aan de Bulgaarse Tsaar Peter stuurde, en die hem waarschuwde voor ‘die nieuwe ketterij, die een mengeling van manicheïsme met een vleugje Paulicianisme is’. Daar reeds werden ze als ketters bestempeld, en aan manicheeërs gelijkgesteld.
Uitvoeriger worden ze behandeld in een brief van de priester Kosma; een kleine 30 jaar later, in 972. ‘Het geschiedde,’ zo begint die brief, ‘dat tijdens de regering van de rechtgelovige tsaar Peter een pope met de naam Bogomil optrad […] die als eerste zijn ketterse leer in Bulgarije begon te prediken…’ Verder schrijft hij: ‘Met wie moet ik ze vergelijken? Ze zijn slechter dan de dove en blinde afgodsbeelden. Die kunnen niet zien en niet horen. Maar deze ketters, omdat ze menselijke gedachten hebben, zijn uit eigen wil versteend en hebben de ware leer niet aangenomen.’ Hun leider noemde zichzelf Bogomil, vertaald: ‘Godsvriend’, maar Kosma zegt dat hij beter ‘Bogunemil’ kon heten, ‘God-niet-aangenaam’.
Wel, die beschuldigingen zullen wel meevallen. Van hem wordt vermeld dat hij zich opwond over de corruptie en het machtsmisbruik van de toenmalige adel. Slavernij, uitbuiting en lijfeigenschap konden in zijn ogen niet in overeenstemming zijn met het oorspronkelijke christendom. Want daarin gaat het juist om vrijheid en naastenliefde. Men zegt dat juist daarom de Bogomielen zulk een enorme verspreiding kregen: zij mobiliseerden het arme volk met populistische denkbeelden, gericht tegen een rijke elite van adel en geestelijkheid.
Dat lijkt op politiek; dat klinkt hetzelfde als de socialistische leuzen van de opkomende arbeidersbeweging aan het begin van de twintigste eeuw. En dat heeft dan weer weinig of niets te maken met de werkwijze van de gnosis, of met haar bedoelingen. Ook toen niet! Toch zeggen dezelfde vroegste bronnen ook dat de eerste Bogomielengemeenschappen ‘apostolische en monnik-achtige eigenschappen hadden, en dat ze ook als monniken gekleed gingen’; hun wezenlijke gedachtengoed betrof de christelijke armoede en een ‘apostolisch leven als rondreizend boodschapper ’.
Naar hun eigen zeggen predikten ze slechts het echte evangelie, omdat de kerk zo’n funeste ontwikkeling was gegaan, die met het ware christendom niets meer te doen had. In de oorspronkelijke gemeenschappen noemde men elkaar broeders, jongeren, gelovigen, uitverkorenen en geroepenen. Hun eis was: naastenliefde, bescheidenheid, geen laster maar de waarheid spreken, niet doden, het boze verdragen. Ze wilden ‘betere christenen zijn, door goed en kwaad tot een zaak van elk mens persoonlijk te maken’.
Na 1018 verbreidde de leer van de Bogomielen zich over het gehele Byzantijnse Rijk. Je kwam hun denkbeelden tegen in de kloosters, in Constantinopel waren er zelfs aanhangers onder de adelijke families; tot aan het hof van de keizer toe vond je symphatisanten. In de tweede helft van die eeuw begonnen evenwel de vervolgingen; niet om de leer, maar om de privileges en voorrechten, die in handen van de gevestigde orde waren. Rond het jaar 1100 nodigt keizer Alexios het toenmalige hoofd van de Bogomielen, Basileios, uit naar zijn hof te komen onder het voorwendsel meer over de leer te willen weten. Basileios, een arts, was toen al op leeftijd; een magere, lange gestalte met een dunne baard. Hij had de Bogomielse leefwijze vijftien jaar lang onderwezen en meer dan veertig jaar verkondigd. Hij werd aan de keizerlijke dis genodigd. Basileios vertrouwde de keizer helemaal, en antwoordde vrijmoedig en bereidwillig op alle gestelde vragen.
Achter een voorhang zat echter een stenograaf die de gehele samenspraak opschreef. Op een gegeven moment werd het gordijn teruggeschoven en liet Aleixos zijn vrome masker vallen. Hij liet de senaat en de geestelijkheid bijeenroepen en begon een proces. Nadat alle bekeringspogingen vruchteloos bleken, wachtte Basileios natuurlijk de brandstapel.
De Bogomielen hebben grote invloed gehad op de katharen, maar ze waren niet hetzelfde. Al vroeg onderhielden de beide ‘kerken’ als je het zo noemen wilt betrekkingen met elkaar en toen de Bogomielen steeds feller werden vervolgd, namen enkele leiders de wijk naar het westen en zij inspireerden hun Kathaarse broeders en zusters in belangrijke mate. Een belangrijke bron uit 1230 vermeldt dat de Kathaarse gemeenten hun oorsprong hebben in de Bulgaarse en de Dragovische Kerk.
Het is bekend dat in 1167 de bisschop Nicetas, afkomstig uit Constantinopel, een belangrijke vergadering had met vertegenwoordigers van de Kathaarse kerk in het slot St. Felix de Camaran, vlakbij Toulouse. Dat was in Occitanië, ofwel Zuid-Frankrijk. Nicetas was erin geslaagd de belangrijkste vertegenwoordigers uit Zuid- en Noord-Frankrijk en Lombardije bijeen te brengen. Daar werden de verschillende stromingen binnen de Kathaarse Kerk tot een gemeenschappelijke inspanning aangezet.
We lezen in een artikel in Pentagram 1998-4: ‘In de elfde en twaalfde eeuw waren Bulgarije, Thraci en Macedonië de belangrijkste centra van activiteit. Daar Bulgarije toen een provincie van het Byzantijnse Rijk was, konden de Bogomielen hun leer gemakkelijk verbreiden. Van de twaalfde eeuw tot aan het einde van de vijftiende eeuw vormden Bosnië en Herzegovina het bolwerk van de Bogomielen. Er werd zelfs gesproken over de ‘Bosnische kerk’ en hun aanhangers noemden zich ‘pravi krstjani’: ware christenen. Op veel belangrijke punten kwamen hun godsdienst en beleving overeen met die van de katharen.’
In een document uit 1199 wordt paus Innocentius III gewaarschuwd dat in Bosnië ‘een niet onbeduidende ketterij om zich heen grijpt’ en dat een van de vorsten reeds zou zijn ‘overgelopen’. Er wordt gewag gemaakt van 10.000 aanhangers. Dat was aanleiding voor de paus om de koning van Hongarije en Kroatië opdracht te geven de ketters uit Bosnië te verdrijven en hun bezit in beslag te nemen. Ze vluchtten naar het oosten, terwijl er ook verschillenden naar het noorden trokken en terechtkwamen in de Duitse steden langs de Rijn.
Tenslotte maakte een Turkse invasie in 1463 een definitief einde aan de Bosnische Bogomielenkerk, waarna de meerderheid van de boeren vrijwillig overging naar de islam. Toch berichtten Engelse reizigers in de zeventiende eeuw dat de Bosnische moslims niet alleen de Koran lazen, maar ook het Nieuwe Testament – maar ook dat is niet het laatste van hen; ook daarmee is de stroming van de Bogomielen niet aan haar einde gekomen. Er heeft tot in de twintigste en eenentwintigste eeuw een verborgen beweging bestaan, die de ideeënrijkdom der Bogomielen levend hield.
Mensen die officieel misschien de islam beleden, of tot de Grieks-orthodoxe, of christelijke kerk behoorden, hebben de vlam van de in oorsprong gnostieke Bogomielse leer brandende gehouden. Dat is mogelijk geweest omdat zij niet op de voorgrond traden. Dat is mogelijk geweest omdat zij in principe een landelijke beweging vormden, ver weg van het rumoer van de steden, ver weg ook van maatschappelijke invloed, en de snel wisselende regeringen in Joegoslavië en Bulgarije. Ze zijn vergeten, en daarom hebben zij lange tijd in stilte hun werk kunnen blijven doen.
Bron: spiritueleteksten.be
II
Niet dat Pop Bogomil nu de eerste is geweest, die de leringen van de onvergankelijke geest-mens verkondigde, en die probeerde het licht te wekken in de harten van de mensen die op de Balkan woonden. In het Byzantijnse keizerrijk bruiste al vele eeuwen een gnostiek-manichese activiteit. Pop Bogomil zag de onmetelijke rijkdom ervan voor de individuele mens en het innerlijk geluk dat erin besloten ligt, en het is daarom dat hij ze verspreidde. Hij concentreerde die leer, en haar werkzaamheid werd in die tijd bekend als de Bulgaarse kerk (in het westen) en de Dragovische kerk (in het oosten). Je kunt deze zien als twee hoofdstromingen binnen een uitgebreid netwerk van losse ‘broederschappen’, die min of meer dezelfde levensprincipes probeerden na te leven. Bogomil vormde daarbinnen het nieuwe, lichtende centrum.
We zagen al dat het meeste dat over deze broederschappen bekend is komt uit de monden en de geschriften van hun tegenstanders. Sommige van deze denkbeelden stammen direct af van de eerste gnostieke christenen, andere ideeën zijn duidelijk manichees. Het zal je niet verbazen dat ‘de ruzie’ tussen de beide kerken (de staatskerk en de bogomielse) ging over het begrip van de schepping der wereld. Volgens de gevestigde kerk van toen (en nu) is déze wereld de door God bedoelde, en de hemel is de plek waarheen je gaat na je dood, dankzij Christus, ‘die onze zonden en de erfzonde’ heeft uitgeboet.
En in deze wereld is de kerk het belangrijkste, want die zorgt dat de mensen beschaafd leven, het goede doen en het kwade laten, en de aanwijzingen van de kerk opvolgen. Maar volgens de Bulgaarse kerk is deze wereld het gevolg van de activiteiten van de tegenoverweger, die zij Satan of Satanaël noemde. Daarin zijn alle mensen, alle lichtdragers, gevangen in een mix van goed en kwaad; meer kwaad dan goed overigens. De door God ‘geschapen wereld’ ligt buiten de onze.
Gnostieker kan het niet. Dat kwam zo, leerden zij: ‘In het oerbegin heerste alleen de goede God. Hij had geen vorm of lichaam. Deze God schiep de zeven hemelen die zonder grenzen waren en geen begin of eind hadden. Uit die Lichtgod kwam Satanaël voort. Deze was eigenwillig en schiep zijn eigen wereld. Daardoor werd Satan, oorspronkelijk een broeder van Christus, nu een engel des doods. ‘Mijn Vader ’, zo zegt Christus in dit boek, ‘heeft hem wegens zijn aanmatiging geheel herschapen en zijn licht van hem weggenomen’.
De rol van de mens in dit oerdrama wordt als volgt weergegeven: ‘De geesten van de duisternis wilden zich op het lichtrijk storten. Zij kwamen tot aan de grenzen, maar zij vermochten niets te doen tegen het lichtrijk. Nu moesten zij door het lichtrijk worden bestraft, maar het lichtrijk bestond uitsluitend uit het goede. Straf is een onbekende grootheid in hun wereld. Dus konden de demonen van de duisternis alleen door iets wat niet in hen was geraakt worden. Daarop namen de geesten van het lichtrijk een deel van hun eigen rijk en zij lieten dit vermengen met het rijk van de duisternis… Daardoor kwam er een zuurdesem in het rijk van de duisternis en een werveling ontstond. Hierin kwam de dood terecht en hij ontving de kiem van zijn eigen vernietiging. Langzaam verteerde hij. Als gevolg ontstond het geslacht der mensen, de oermens die uit het Lichtrijk voortkwam en die zich met het rijk van de duisternis wilde vermengen en het daarom moest overwinnen.’
Bron: spiritueleteksten.be
III
Als de politiek zich gaat mengen in het leven van een gnostieke gemeenschap is het gedaan met een vrije, ongestoorde ontwikkeling. Daarom zijn die gemeenschappen waar werkelijk bevrijdend gewerkt werd, steeds verder van de centra van beschaving en de middelpunten van de macht weggetrokken, in oostelijke richting, om zich in alle rust, geheel onafhankelijk aan dat doel te wijden. Daar, in de rust van de natuur maar gericht op de zielennatuur, hadden zij genoeg aan het weinige dat een mens nodig heeft om in leven te blijven. Zij wakkerden begeerten niet aan; daarentegen brandde in hen een groot innerlijk verlangen.
Leergierig als ze waren, richtten hun activiteiten zich ten volle op reinmaking van het hart, geheel in overeenstemming met het leven dat Jezus hen had voorgeleefd. Zij lieten, als vanzelf, het oude los. In het magnetische veld en de wijsheid van de broeder of broeders die zo’n groep leidden, traden zij het nieuwe levensveld tegemoet. Daarbij was het nieuwe testament van de bijbel hun leidraad, met name het evangelie van Johannes. Deze apostel werd door hen Johannes Bogoslov, dat betekent: ‘Gods Woord’ genoemd. De Bogomielen begrepen zijn boek ‘door inspiratie uit de heilige geest’.
Het enige echt Bogomielse boek is het ‘Boek der Geheimen’, ook wel genoemd het ‘Boek van de heilige Johannes’. Johannes en de opgestane Jezus onderhouden zich hierin waarbij de meester alle vragen van ‘de discipel, die hij liefhad’ over het ontstaan en het einde der wereld, de val en het ontstaan van de tweede wereld, die wij als de aarde kennen, verklaart.
De Bogomielse gemeenschappen werkten kleinschalig, maar ze wisten zich verbonden in het ene grote lichaam van de Bulgaarse Kerk. Ze beoefenden de noodzakelijke ambachten. Zij bestudeerden in hun gemeenschappen de natuur, de geneeskunst, de zang en de muziek, de wetmatigheid van de kosmos, de mens, de ziel en het leven van de meester Jezus. Zij hadden niet de minste belangstelling voor de wereld en haar beschaving (hoewel ze vaak in politieke conflicten betrokken werden). In onze ogen offerden zij alles op, maar zij wonnen veel meer. ‘Leer het lagere om te zetten in het hogere. Niet het geestelijke komt eerst, eerst komt het natuurlijke. Daarin wordt het geestelijke gezaaid’. ‘Het koninkrijk is binnenin u!’ Woorden, toegeschreven aan de Christus, die hun eenvoudige harten in vuur en vlam zetten.
Alleen door het vrijmaken van de ‘lichtmens’ kan God gevonden, gekend en gezien worden. En als de lichtmens weer leeft, zal hij leven in een zielenlichtwereld, die geen schaduwen kent en een volstrekte en harmonische zieleneenheid van alle thuisgekomen lichtdragers te zien geeft, in wijsheid, waarheid en liefde.’ Het zijn woorden, die direct van Mani lijken te komen.
In de verschillende ‘broederschappen’ wordt in diezelfde harmonieuze eenheid een leven van soberheid, teruggetrokkenheid en contemplatie geleefd, zonder misbruik van macht en zonder bezit, waarin de aarde-mensen van toen de nieuwe dag van het zielenbewustzijn naderden. Maar de beschaving breidde zich uit, en de Bogomielse gemeenschappen moesten zich voegen naar de wettelijke overheden. Werkelijk afgezonderde gebieden werden steeds schaarser. Steeds verder naar het oosten trokken ze, en er waren steeds minder van deze gemeenschappen.
Van Rijckenborgh schrijft in het veertiende hoofdstuk van de Egyptische Oergnosis: ‘De gehele wijdheid van een werelddeel als bijvoorbeeld Siberië draagt de sporen van het Bogomielse leven. Overal, onder metersdikke lagen van sneeuw en ijs, vinden we die sporen. Maar ook daar achterhaalde hen de wet. En dat tot op onze dag. Naar wij menen is in het laatste van de vorige eeuw een Bogomielse sekte uitgeweken naar Canada en bouwde daar een intieme, pure en edele gemeenschap op, omringd en beschermd door onmetelijke wouden en gebergten.’
Het was duidelijk: deze manier van mensheidbevrijdend werken was aan haar einde. ‘Want de gnostiek-gerichte mens zal van binnenuit maar al te vaak met die wetten in conflict komen. Niet omdat hij de wetten der samenleving zou willen overtreden, maar omdat hij aan die samenleving wil ontstijgen en op wil gaan in de wereld van God! Maar dat kan de wetgever niet tolereren. Iedere overtreding wordt bestraft. Daarom is de mens gehouden, althans wanneer hij vrede wil houden met de wereld, de wetten van zijn samenleving te aanvaarden.’ Waar vind je nog ontoegankelijke gebieden om een dergelijke gemeenschap op te bouwen ? Er moesten nieuwe wegen gezocht worden.
In de Tweede Wereldoorlog is de laatste grote leider van een Bogomielse groepering, de meester Peter Deunov, gestorven. Hij leefde van 1864 tot 1944, en tijdens zijn leven was hij arts. In 1900 richtte hij de ‘Broederschap van het Licht’ op. Rond hem ontstond een nieuw, modern centrum van esoterisch christendom, geheel geschoeid op het spirituele verleden van de Balkan. Eerst door het nazisme, en later door het opkomend communisme dat in die streken vooral op het platteland grote gevolgen heeft gehad, is daarna het centrum van de moderne Bogomielse beweging naar Frankrijk uitgeweken, hoewel er in Bulgarije nog duizenden sympathisanten te vinden zijn.
Bron: spiritueleteksten.be
IV
In het licht van het bovenstaande zal het ons niet verbazen dat sporen van hun bijzondere leer in ver verwijderde streken van Rusland, Bulgarije , Roemenië of zelfs dichterbij, in Bosnië-Herzegovina zullen worden teruggevonden. Want de Bogomielen hebben hun godsdienst van het ‘ware christendom’ altijd gepaard doen gaan met een natuurlijk leven, zo eenvoudig en zo zuiver mogelijk. Zo zeggen zij bijvoorbeeld dat de mens het contact met de kosmos is verloren.
Wel, dat is een gedachte die we in het westen ook weer tegenkomen: de kosmische invloed op de groei van gewassen, zaaikalenders met de standen van de maan, het is allemaal weer volop in de belangstelling. Maar ze bedoelen daar nog iets anders mee: Niet alleen is de mens geen bewoner meer van het oorspronkelijk levensveld, wat op zich natuurlijk al erg genoeg is. Maar dat valt nog te begrijpen; dat was immers een ander soort mens, een engel, een geestelijke mens, heel anders dan zij zelf waren.
Bovendien is hij het besef verloren dat hij een bewoner van de kosmos is. Hij denkt dat hij het midden van de wereld is. Hij denkt dat de aarde het middelpunt van het heelal is. Ook al spreekt de wetenschap hem tegen, ook al weet hij met zijn verstand heus wel dat niet alles om hem draait; in zijn houding en vooral in zijn gevoel is er in de mens nog lang geen ruimte voor een besef van de juiste verhoudingen.
Maar ga eens op een ochtend naar het open veld, vlak voor zonsopgang, zo klinkt een gedachtengang der Bogomielen. Richt je blik op het oosten waar de zon opkomt. Zie hoe, vlak voordat ze opkomt, de horizon al gaat oplichten. Voel met wat voor kracht, met welk een geweld dat gepaard gaat. De duisternis verdwijnt! En niet alleen met kracht: er komt vreugde in de atmosfeer, opnieuw komt er leven, met licht, met grote snelheid, met trilling, de atmosfeer binnen. Vogels beginnen hun zang niet als de zon op is, nee, ze reageren op die nieuwe zonne-ethers die in de aarde-atmosfeer verschijnen. Daarom fluiten ze juist net vóór de dag aanbreekt. Want het voorvoelen van de zon wekt hen, brengt hen tot fluiten en zingen. De hele aarde, de hele natuur verheugt zich daarover. De dood van één nacht is weer overwonnen.
Dan voel je, dan ervaar je weer wat de kracht van het Zonne-al is. Dan weet je weer dat het leven in jezelf dáár vandaan komt. En ze gaan daarin nog verder. Zie jezelf daar staan. Je kijkt naar de zon, hoe die in een boog rond de hemel trekt. Maar je vergist je. Het is niet de zon die beweegt. Zij is ten opzichte van de aarde het middelpunt. Zij is als een onverzettelijk baken in het wijde heelal, het enige ‘statische’ in een voor ons besef altijd-wervelend, altijd bewegend zonnestelsel. Het enige dat ons in de dialectiek eraan herinnert dat er een ‘onbeweeglijk’ koninkrijk is.
Niet de zon draait om de aarde, van oost naar west. Nee, in een eindeloze duikvlucht draait de aarde van west naar oost, elke morgen zich verblijdend in de stralengloed van de zon en haar nieuwe leven indrinkend, elke avond, beschaamd om de vele vergissingen, fouten en wreedheden die op haar oppervlak bedreven zijn, het aangezicht weer van haar goddelijke glans afwendend.
En daarop sta jij, mens. Ook jij moet mee op die rondedans. Ook jij ervaart licht en donker. Ook jij bent een mix van goed en kwaad, van licht en donker. En zelfs je bewustzijn ervaart het licht van de dag, en het donker van ‘het er niet zijn’, want men zegt wel eens dat je leven een dag is, jouw dag, en dat je erop moet toezien de juiste besluiten te nemen nu het kan, ‘voordat je “dag” weer verglijdt in het verleden.’
De Bogomielen kenden een enorme rijkdom aan ideeën die allemaal op de een of andere manier erop gericht zijn om in een vijandige wereld zo zuiver mogelijk te blijven leven. Daarom leefden zij teruggetrokken, zoveel mogelijk in overeenstemming met de natuur. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog trok hun meester, Peter Deunov, elke zomer enkele maanden naar een gebied dat ‘de zeven heilige meren’ heette, een prachtig Bulgaars landschap in het Rillagebergte. Daar, ver weg van het rumoer en gedruis van de levendige Balkan-steden, onderrichtte hij zijn leerlingen. Toen hij oud was, kwamen er honderden en honderden mensen naar hem luisteren, als hij sprak aan de voet van een van die bergen.
De mens in het westen kan niet meer zo leven, het is niet meer mogelijk en het is ook niet de bedoeling. In feite is zijn levensgang veel moeilijker. Maar ook, zo mogelijk, belangrijker. Want juist in deze tijd, waarin alles zich enorm toespitst, kun je nog ongelooflijk veel goeds doen. Je nieuwe levenshouding kan je principieel vrijmaken van de wereld, hoewel je nog steeds erin werkt en bent. Zo kun je voor je naaste werkelijk een steun zijn, door een heel ander soort leven te bewijzen. En kijk, hoewel je anders leeft, en anders moet leven dan je Bogomielse voorgangers, zie je in verband hiermee een levenspraktijk van Mani terug, een wijsheid die je ook terugvindt in de School van het Rozenkruis: ‘Bestrijd het kwade niet, duld het’. Dat was een van de leefregels van de Bogomielen.
Het kwade moet worden verlost, want het is niet in staat om zichzelf te redden. Het eigenlijke kwaad is niet zozeer de schrille tegenstelling tussen rijk en arm, hoewel deze onrechtvaardigheid zeker een gevolg is van het fundamentele kwaad, van de val. De Bogomielen onderwezen hoe het kwaad bij de wortels aan te pakken. Dat resulteerde in een vredelievende levenshouding die vooral was gebaseerd op mededogen voor al het geschapene. Met deze levenshouding plaatsten de Bogomielen zich buiten alle strijd, die toch het kenmerk is van de ‘toornwereld’ waarin wij leven.
Bron: spiritueleteksten.be
V
En wat zijn dan die nieuwe wegen, die er dan nu zijn voor de moderne mensheid? In een beschouwing over de broederschap der Bogomielen, die zoals gezegd tot in de moderne tijd heeft bestaan, schrijftCatharose de Petri, een van de stichters van de School van het moderne Rozenkruis: ‘Peter Deunov was tijdens zijn leven de leider van de Bogomielse Broederschap – een groepering in Bulgarije – die door middel van landbouw zichzelf en haar geestverwanten in leven hield. Het boerenbedrijf was voor hen de enige accepteerbare vorm van maatschappelijke functie.
Hieronder volgt een kort uittreksel uit De Graankorrel van de Leer van meester Peter Deunov.
‘Een grote verandering moet zich voltrekken in het menselijke verstand. Een grote transformatie van de ouders, kinderen, professoren en opvoeders is noodzakelijk. Het is niet voldoende onze dwalingen en zwakheden te erkennen, men moet zich toeleggen om ze uit te doen; ons bewustzijn uit te breiden en omhoog te heffen, om de omstandigheden van ons tegenwoordige, enge en veranderlijke leven te verlaten. De goede en de slechte toestanden van het leven zijn voorbijgaande toestanden; het is het proces van ons beperkte ego; het is de ontlediging van oude schulden, de zuivering en toebereiding tot het nieuwe leven.
De tijden zijn gekomen waarop de mens zich met allerlei middelen gereedmaakt, het derde beginsel van het leven binnen te gaan, en uit de beperktheid van het lagere zelf op te stijgen tot het kosmische of goddelijk bewustzijn. Volgens de taal van het evangelie wil dit zeggen dat de mens ‘geboren wordt uit water en geest’, dat hij met alle kracht streeft naar de liefde, de wijsheid, de waarheid, het recht en naar alle deugden waarop zijn ziel zal ontluiken in het kosmisch bewustzijn naar het eeuwige beginsel dat alles in zich bevat.’
Uit het bovenstaande citaat blijkt wel dat er in onze jaartelling en in ettelijke tijden daarvoor steeds groeperingen zijn geweest die de ene bevrijdende weg gezocht hebben. De Bogomielen vormden een religieuze beweging die de oorspronkelijke leer wilde uitdragen. Ze waren sterk verwant aan de katharen en zij wisselden ook wel hun werkers met elkaar uit. Maar hoe nauw verwant deze broederschap der Bogomielen ook lijkt aan de jong-gnostieke broederschap der rozenkruisers, toch blijkt bij nadere beschouwing dat de moderne mens de nieuwe levenshouding niet kan toepassen, zoals tot in onze eeuw de Bogomielse broederschap zulks deed en doet.
Waarom schrijven we dan hier over de Bogomielen, wanneer de moderne mens toch niet hun wijze van leven kan volgen? Dat is om het juiste onderscheidingsvermogen te krijgen met betrekking tot het feit dat in iedere tijd andere eisen worden gesteld aan het bewandelen van het Pad. Houden we daar geen rekening mee, dan blijven we aan de beschouwende kant der dingen staan. Deze mensen der Bogomielse broederschap hebben gedurende vele, vele generaties reeds geheel buiten de moderne maatschappij gestaan, en de huidige vertegenwoordigers van deze broederschap zijn bij lange na niet zo verbonden met de natuur des doods als de gemiddelde West-Europeaan.
De West-Europese volkeren hebben eeuwenlang vrijwel alle volkeren der aarde hun wil opgelegd. De bezitsdrift, de heerszucht, en de stofgerichtheid van de Europeaan is overduidelijk. Is het probleem voor de Bogomiel dus: Hoe word ik zo min mogelijk gegrepen dóór en hoe houd ik mij zo ver mogelijk verwijderd van de natuur-des-doods, voor de West-Europese gnostieke zoeker is het probleem: Hoe word ik zo spoedig en zo concreet mogelijk bevrijd van diezelfde natuur des doods. Enerzijds dus (de Bogomiel): ‘Hoe houd ik het gevaar op een afstand’, en anderzijds: ‘Hoe bevrijd ik mij van het gevaar’ (de Europeaan). Enerzijds (de Bogomiel): ‘Hoe behouden wij onze puurheid’, en anderzijds (de Europeaan): ‘Hoe wórden wij puur’.
Dit alles dient om duidelijk te maken dat wij niet meer de methode van de ouden kunnen toepassen, en dat wij verplicht zijn een eigen methode te zoeken, ter oplossing van ons vraagstuk. Daarom dienen wij ernstig rekening te houden met het feit dat krachtens onze wezenheid en onze maatschappij het volstrekt onmogelijk voor ons zal zijn afstand te doen, of afstand te nemen van de totale natuur-des-doods. Want omdat ons menstype-in-wording dermate één is met de verstoffelijkte natuur, hebben wij krachten, atomen en fluïden van die natuur nodig om ons leven in stand te houden. Zonder het maatschappelijke probleem zelf ter sprake te brengen, blijkt dat onze dialectische persoonlijkheid de elementen der verstoffelijkte natuur dagelijks nodig heeft om zich te kunnen handhaven.
De strevende mens naar het nieuwe leven der Godsnatuur zou bijvoorbeeld in de aanvang van zijn zielenreis naar de vader niet geheel kunnen leven van zuivere ethers en reine astrale substantie; zijn lichaam zou dat niet kunnen verdragen. Zijn voertuig zou al spoedig door de krachtige invloeden verbranden. Daarom zal de ernstig strevende serieuze leerling van de gnostieke geestesschool het moeten hebben van een compromis. Dat is een lelijk woord in dit verband! Maar om de houdbaarheid ervan te bewijzen, wijzen wij u op het bekende: ‘Geef de Keizer wat des Keizers is, maar Gode wat van God is’. De keizer kan op een gegeven moment de overheid zijn, met zijn het maatschappelijke leven regelende wet, doch op een ander moment een voor de instandhouding van het leven noodzakelijke kracht.
Een voorbeeld: strikt genomen is al het voedsel dat wij tot ons nemen, welke voorzorgen men ook in acht mocht nemen, en welke vegetarische en diëtistische maatregelen je ook zou willen treffen, tot en met van de aarde-aards. Bovendien worden in onze tijd op dit punt alle leefregels wat hun nuttigheidselement betreft volkomen geneutraliseerd vanwege de overmaat aan radioactiviteit die in onze atmosfeer aanwezig is.
De meest verantwoorde maaltijd wordt zo tot een dodelijk gif. Niet slechts voor je lichaam, maar ook en vooral voor je zintuiglijke en verstandelijke vermogens. Daarom is de levenshouding der Bogomielen in onze moderne tijd achterhaald. Hun zelf verbouwd koren is ook niet vrij van dit atmosferische gif. Daarom moeten wij het niet in de materie zoeken, want fijne of grove materie, gekookt of rauw, het blijft allemaal hetzelfde. Onze materie verstikt de mens als een gifgas. Wij gaan er allen aan ten onder. Geef daarom rustig aan de keizer wat des keizers is! Het is de tol, die de mens betaalt aan zijn natuurgeboren wezenheid, en vanwege zijn bestaan in de doodsnatuur. Want het één is net zo erg als het andere!
Zijn wij dan fatalisten? Laat ons eten, drinken en vrolijk zijn want morgen sterven wij? Nee, zeker niet, want het standpunt van Jezus is: ‘Geef de Keizer wat des Keizers is, maar aan God wat van God is.’ Wat is aan God ? Wat kan zich neigen tot het goddelijke ? Wat of wie kan zich onverwijld en consequent op dat standpunt plaatsen?
Alleen de ziel! Alleen als je de ziel, jouw ziel, tot Leven brengt, kan die aan God geven wat van God is. En alleen als je je onvoorwaardelijk voegt naar de eisen van de ziel, met je gehele persoonlijkheid. Dan kan die persoonlijkheid schade lijden, en door een eventuele vijand verknoeid worden, en door radioactiviteit tot een wrak worden gemaakt; dan kunnen de Kathaarse lichamen worden verbrand en Bogomielse lichamen worden doodgeknuppeld, doch voor hun zielen is dat feitelijk een ondergeschikte aangelegenheid. Als de zielen maar geen schade lijden, daar gaat het om!
Daarom is de levenshouding in deze natuur een kwestie van intelligentie. Wij bedoelen te zeggen dat de zielenmens zijn natuurgeboren persoonlijkheid gebruikt om zo lang het kan, zo goed mogelijk God te dienen; zijn Plan met wereld en mensheid uit te dragen, en zich in te zetten om waarlijk zoekenden te vissen uit de levenszee. En voor de gehele rest moet je aan die natuur slechts de belangstelling schenken die zij verdient. De dringende raad, die wij je geven is: Plaats het centrum van je levensstaat in de ziel, dan zul je waarlijk levensgeluk ondervinden. Als je die raad opvolgt, dan zul je waarlijk aan God geven wat van God is. Want alleen de ziel kan zich opheffen tot God, alleen de ziel kan doordringen tot de goddelijke wereld.
Alleen de ziel kan de binding bewerkstelligen met de geest. Het is alleen de ziel die het scheikundig huwelijk met de geest zal kunnen vieren. Het: ‘Geef de keizer wat des keizers is’ heeft slechts betrekking op het incidentele. Het: ‘Geef Gode wat van God is’, dat is de eeuwige werkelijkheid zelf.
Bron: spiritueleteksten.be
Subcategorieën
de twintigste eeuw
Geroepen door het Wereldhart
Op 23 mei 2009 gaven zeven sprekers, verbonden aan zeven verschillende spirituele organisaties, op het conferentieoord Renova te Bilthoven een heldere oproep aan de samenleving om de komende tijden van diepgaande veranderingen in alle aanzichten van het leven met inspiratie, heldere intuïtie, zingeving en dialoog tegemoet te kunnen treden.
In onze verscheurde materialistische en rationalistische wereld groeit een groot verlangen naar werkelijke spiritualiteit: het herstel van de verbinding met de ene geest, die de gehele schepping leven geeft en ook ons diepste innerlijk vormt.
Deze verbinding brengt verlichting en harmonie.
Om die diepte in onszelf te vinden, leren wij voorbij te gaan aan ons ikgerichte denken en voelen.
Wij kunnen dan komen tot ons oorspronkelijke bewustzijn, de ziel. Want zij is een uitstraling van de Wereldziel die allen met allen verbindt.
Ex deo nascimur, in Iesu morimur, per spiritum sanctum reviviscimus | |
Rozekruisers Utopie
God van alle mensen, God van al het leven,
In de mensheid waarvan wij dromen –
zijn de politici ten diepste humanistisch en werken in
dienst van het algemeen welzijn;
beheren de economen de staatsfinanciën met gezond
verstand en in aller belang;
zijn de geleerden spiritueel ingesteld en zoeken zij
hun inspiratie in het Boek van de Natuur;
zijn de kunstenaars geïnspireerd en brengen zij in hun
werken de schoonheid en de zuiverheid van het goddelijk
plan tot uitdrukking;
zijn de artsen bezield door liefde voor hun naasten
en behandelen zij zowel de zielen als de lichamen;
is er geen ellende of armoede meer, want iedereen
bezit wat hij nodig heeft om gelukkig te kunnen leven;
wordt werk niet beleefd als een verplichting, maar als
een bron van ontplooiing en welzijn;
wordt de natuur als de mooiste tempel beschouwd
en de dieren als onze broeders op weg naar evolutie;
bestaat er een wereldregering, gevormd uit leiders
van alle naties, werkend in het belang van de gehele
mensheid;
is spiritualiteit een ideaal en een manier van leven,
ontsproten aan een universele religie die meer gebaseerd
is op kennis van de goddelijke wetten dan op
geloof in God;
berusten de menselijke relaties op liefde, vriendschap
en broederlijkheid, zodat de gehele wereld in vrede
en harmonie leeft.
Zo moge het zijn!
In 2012 was er een conferentie van het Lectorium Rosicrucianum in Zuidfrankrijk bij Ussat-les-biens.
Meer informatie over de twintigste eeuw
Bron: Pentagram